‘Nou, deze gaat over Lenin, je weet wel. Hij speelt in de tijd dat Lenin nog een café had. Een klein cafeetje in Moskou. Op een avond gaat de deur open en er komt een vent binnen en die zegt: “Hallekidee, kameraad!” Nou, je begrijpt, Lenin voelt direct aan zijn water dat er een klontertje in het vocht zit. Niet vanwege dat kameraad, want dat mocht je toen zeggen in Rusland. Nou niet meer, dat weet jij ook wel, behalve tegen een vriendje. Maar om dat Hallekidee. Lenin denkt, die is bezopen. Die vent zegt, Lenin, geef mij een pilsje. Maar Lenin zegt: “Nee!” Ik hoef jou niet te zeggen hoe Lenin was.
Lenin zegt: “Nee.” Maar daar gaat me die vent huilen en jammeren en om zijn moedertje roepen. En een moedertje is heilig in Rusland, een vadertje trouwens ook. Dat kan je in elk boek vinden: ze zitten op de kachel en nemen thee in door een slangetje en ze spelen vadertje en moedertje. Dus dat is heilig. Wat doet Lenin? Die denkt even na en tapt die vent dan een glas vol schuim. Die vent zegt: “Wat is dat?” Lenin zegt: “Dat is schuim. Laat dat maar even staan, dat trekt wel op!”.’
Een man met voorschoot had de koffie gebracht en ik dronk zo snel mogelijk om elk moment klaar voor ontsnappen te zijn.
‘Goed, die man pakt dat glas schuim en gulpt het in één ruk naar binnen. Daarna legt hij een dubbeltje op de toonbank. “He,” roept Lenin, “wat is dat?” “Dat is een dubbeltje,” zegt die man, “laat het maar even liggen, straks trekt 't wel op!”.’
‘Erg leuk,’ zei ik gauw, vreugde voorwendend, ‘hoe vindt uw vader nou zo'n politieke grap als u 'm thuis vertelt?’
Hij keek mij verbaasd aan alsof hij zijn vader al jaren lang vergeten had, toen, het zich herinnerend zei hij: ‘Oh, u bedoelt die kleine. Die begrijpt ze nooit, want hij kan ze niet volgen. Hij is zo doof als een kwartel en zijn ogen worden