Strand
Een kleine stuurse man zat naast mij op de bank. Wij keken samen uit over de kindervijver in het Amsterdamse Bos. Het aardige van die vijver is dat er ook veel volwassenen in lopen te pootjebaden. Het was nu echter te koud in het water, de enigen die er af en toe instapten waren jonge meisjes met gezichtjes waarop eendeels plezier lag en anderdeels vrees voor wintervoeten. Zij hoorden bij een groepje bromfietsjongens, die nog op en naast dit materieel hingen, als hielden ze krijgsraad. Af en toe lieten zij de motoren flink razen, want je kan je middag niet alleen doorbrengen met praten en roken.
De man, die een flinke homp sigaar in de mond had, keek vergenoegd naar de meisjes, alsof hij straks mocht kiezen uit een handvol overrijpe Lolita's. ‘God,’ zei hij, ‘wat zit je hier goed. Zie je die wijfjes?’ Ik zei dat ik ze zag.
‘Piekfijn om naar te kijken. Wat een lijfjes. Begrijp mij goed, ik zou er niks mee willen doen. Geef mij m'n vrouw maar, hoewel ik niet wil verbloemen dat als je vier van die tot een klont samenrolt, dan heb je mijn vrouw.
Die zit nou op het strand. Met m'n zoon en die z'n vier jongetjes, en zijn vrouw natuurlijk en verder Piet Looze, onze buurman, met twee nichtjes. Lekker naar 't strand. Nou, mij niet gezien. Allereerst haat ik zand. Van zand krijg ik altijd het gevoel dat het mij moet hebben.
Je weet hoe dat gaat: je doet je broek uit en er zit een kilo onder 't elastiek. Je doet je hemd uit en je navel zit vol. Je ligt in bed en je schuurt er met je kuiten door.
En ten tweede zitten de mensen er op je lip. En 't is of de duvel er mee speelt, er zitten altijd mensen die ik ken. Mensen die ik trouwens veel liever aangekleed zie dan half naakt.
Ik werk op een zeer grote zaak, dus ik ken veel mensen.