weer weggekregen. Elke keer zien die ondervoede schoften kans mij bij haar weg te krijgen. We zijn nu al in vier badplaatsen geweest en elke keer zit ik er binnen twee dagen naast.
In Alicante hadden ze er zelfs de politie voor ingeschakeld. Toen hadden we gezwommen. De enige keer, want Hilde wil nooit in het water. Dan barsten d'r poriën. Of d'r zwempak krimpt; flauwekul, alsof 't nóú iets om 't lijf heeft. We komen uit zee en zij gaat liggen drogen. Maar ik hou niet van een natte lap aan mijn lijf, dus ik trek, heel voorzichtig en heel decent, met een grote baddoek om mij heen, mijn broek uit. Gelijk staat er een agent met zo'n driehoekse pet op naast me en grijpt dat broekje. Hij zegt wat, maar ik versta 'm niet. Komt er nog zo een, die spreekt een paar woorden Duits. Wat is er nou aan de hand?
Ik ben op heterdaad betrapt. Ik heb de eerbaarheid van het ganse Spaanse volk, benevens de zuiverheid van alle Spaanse vrouwen, geschonden omdat ik drie seconden spiernakend geweest ben onder mijn handdoek, maar óp het Spaanse strand. Daar helpt geen lieve moeder aan, de schender dient bestraft. Daarom ik mee naar het bureau met het broekje in mijn hand. Zij bleef liggen en ik ging mee, en iedereen lachte zich een kriek omdat ik met m'n broekje in de hand mee moest. De zielepoot. De kever der keveren.
Ik heb zes uur op dat bureau gezeten, omdat ik geen geld had om de boete te betalen. Ik zei alsmaar: stuur iemand naar haar en ze zeiden dat ze dat zouden doen, maar er is niemand geweest, zei zij. 't Was een smerig complot en zij vond het verdomme ook best leuk. Toen ik 's avonds kwam, mét de kapitein, want die wou haar ook best zien, en mijn boete aan hem betaalde, zei ze: “Ben je daar? Ik dacht al, waar blijft je?”’
En nou zitten we hier en hier zijn het de kamermeisjes die mijn nek gebroken hebben. We hebben hier de beste kamer, maar wel 't rotste bed van boven de evenaar. 'n Groot hou-