heb getelepaat. Ja, die heeft hier zes weken op de muur gezeten. Totdat ik zei: ga weg of ik haal de mepper.’ Hij lachte kraaiend. ‘In dit vak moet je ad rem wezen,’ ging hij verder, terwijl hij ons op een wenk onzerzijds, inschonk, ‘en meneer, mag ik dit aan uw vrouw aanbieden?’ Ah, wat is zij een mooie vrouw. Weet u de overeenkomst tussen een mooie vrouw en een suikerklontje? Nee? Zoet... heerlijk zoet, en geraffineerd! Meneer, mag ik mevrouw even in haar innerlijk kijken?’ Hij sloot de ogen: ‘mevrouw is artistiek! Mevrouw heeft vorig jaar een grote reis gemaakt? Klopt? Als mevrouw zich uitkleedt gooit ze haar kleren door de hele slaapkamer? Klopt? Mooi, ik wéét het wel! En mevrouw, dan heeft u ook nog een litteken, van een zeer delicate operatie, op uw... op uw...’ Hij keek nu guitig, met één oog dichtgeknepen en wachtte heel lang.
‘Nou?’ zei een vette stem aan de bar.
‘Het spijt me, mevrouw, maar deze heer verbreekt de concentratie. Het contact is weg. En ik was bijna bij uw litteken...’
Hij had nu zoveel goodwill dat hij de hele bar van drank mocht gaan voorzien. Bezig zijnde, zei hij: ‘nou nog één over Moos. De beste in de hele wereld over Moos. Moos zit op een schooltje met louter rijkeluiskinderen. De hele klas moet op de foto, behalve Moos. U begrijpt waarom; en de juffrouw legt hem uit: al deze jongens worden later minister of dokter en als jij er bij staat kunnen ze die foto later nooit laten zien. Een week later ziet ze dat Moos toch zo'n foto op de kop heeft getikt. Ja, zegt Moos tegen haar, dan kan ik later toch zeggen dat dit mijn klas was: dit is Jan, die is advocaat geworden, dit is Henk die is minister geworden en dit is de juffrouw, die is aan de pest gestorven.’
Er was instemmende vreugde, behalve bij een sombere man achter een groot glas, die dwars door de stemming plotseling zei: ‘Zeg knaap, is het nou godsonmogelijk dat jij eens even je bek houdt?’