Ria binnen het uur op straat. Het is een rothuis en het stinkt er zuur, en toch wil ik er niet weg.’
‘Ria,’ zei de man, ‘is geen voorbeeld, die wil mij ook nooit meer zien.’
‘Ja maar,’ zei de jongen weer, ‘Ria is mijn zuster.’
‘Maar ik ben je vader.’
De jongen legde zijn vork vol afkeer neer, als was het zijn stamboom.
‘Nou ja,’ begon de man.
‘Stil maar,’ zei zijn zoon, ‘ik zal ze morgen toch precies vertellen hoe ik over d'r denk.’
‘Als je dat doet sla ik je morgenavond in stukken.’
‘Hoho,’ zei de jongen langzaam, ‘die is goed. Mij belet niks om jou nou met één hand op te pakken en je dan doodlangzaam over die muur daar uit te smeren. Dan vraag ik de ober er een lijst omheen en dan kunnen ze voortaan voor de pils hier vijf kwartjes vragen.’
‘Ik zal het je...’
‘Nee, laat me het nou fair play uitpraten. Dan zal ik jou nou 's vertellen hoe ik er toevallig over denk en dan moet jij eerlijk zeggen of ik een zak ben.’
‘Dat is nou precies de vierentwintigste keer dat je dit woordelijk herhaalt,’ riep de man en schopte tegen de tafelpoot, ‘god, wat ben jij een zak.’
‘Dat moet je nog 's zeggen.’
‘Je bent een zak. Ik heb het goeie met je voor. Ik ben veel ouder en wijzer dan jij, ook al heb jij twee keer om de aarde gevaren...’
‘Maar toevallig mag ik toch ook zeker wel zeggen wat ik ervan denk. Toevallig wel.’
De man stond driftig op. ‘Zo komen we niet verder. Ik verwacht dat je morgen gedaan hebt wat we afgesproken hebben. Goeiedag. En d'r zit nog ei op je jas.’
‘Dat is geen ei,’ riep de jongen terug, ‘dat komt van jouw vochtige praten.’ Hij tastte naar zijn bierglas, waar nog een