Nee, dank u
‘Nee, dank u,’ zei de man, ‘ik moet laten passeren.’ Hij had zijn hand bezwerend opgestoken en de ober liep met de glazen onaangedaan door.
‘De dokter...?’, veronderstelde iemand, en de man knikte. Hij legde zijn hand voorzichtig tussen maag en buik in, en zei: ‘Ja, het slinkt hier nou aardig weg. Het was, met permissie, zo'n pens, maar nou...’, hij knipte met de vingers.
‘Je hebt de kachel teveel en te goed gestookt, zegt de dokter. En hij heeft gelijk, want ik heb het geld goed laten rollen. De horeca kan mij gerust een standbeeld geven, want ik heb in mijn eentje een kelner al jaren onderhouden, met zijn gezin en zijn vakantie d'r bij. Waarom zou ik brood met kaas eten, dacht ik, als ik zalm lekkerder vind? Waarom zou ik thee drinken als ik wijn in de kelder heb liggen. Ik ben geen wijnkenner geweest, maar je hebt binnen een maand door wat lekkere is en wat nog lekkerder is.’
‘En nu mag u niets meer hebben?’ vroeg een oude juffrouw met iets van leedvermaak. ‘Niks, totaal niks,’ zei hij opgeruimd, ‘zelfs bij sjuderans kijkt mijn dokter al bedenkelijk. 't Is van binnen teer als spinneweb. Een sigaar natuurlijk ook niet, tenzij over mijn lijk, als u begrijpt wat ik bedoel. Ik heb er nog één, die ligt thuis op de schoorsteen. Ik kijk er af en toe naar zoals je naar antiek kijkt.’
Er bleef een stilte hangen die hem aanmoedigde. ‘Dat is niet alles. Ik moet het ook kalmer aan doen. Niet meer hard werken. Op kantoor pak ik nou ook zelf de telefoon niet meer aan. Vroeger wel, want van die twee meiden die we daar op de zaak voor hadden zitten, kreeg je een rolberoerte. Klunzen. De één was kampioen lippestiften en de andere kampioen nagellakken.
Ik kom nu trouwens maar af en toe op de zaak. Vroeger