Kind
Het was zo warm op deze namiddag dat alleen al het betreden van het café een koel schuimend genot was. Het was er rustig en stil, in deze berookte pijpenla, want de loop is er een beetje uit sinds een nieuwe eigenaar er de scepter zwaait, of liever vergeet te zwaaien want soms is ineens het bier op. En een kastelein die Gods pils maar over Gods akker laat lopen is geen echte kastelein. Vaste klanten merken dat direct, dan hoeft er nog niks veranderd te zijn, het hangt in de lucht. En toen na een paar dagen het grote wandbord, dat zijn voorganger zelf gemaakt had, was weggehaald, wist iedereen het zeker. Goed, het was een lelijk bord geweest, maar het had, duchtig door vliegen bemest, een vruchtbaar bestaan geleid omdat het, lelijk van letter weliswaar, maar fier rechtuit zijn boodschap had gedragen: ‘Een pilsje dat heet pas geluk. Water drink je per ongeluk.’
De nieuwe kastelein is trouwens niet helemaal snik, zo denkt men enigszins terecht want soms treft men hem languit liggend op de grond, achter de tapkast. Het is bedoeld als yoga, maar hij kan niet overeind blijven.
Als iemand met kleine slokjes doorzetterig zijn kiespijn zit te verdoven zegt hij: jij moet eens naar de tandarts. Zo jaag je klanten weg. Op de hoek van de bar zat nu een man, zijn hoofd lag op zijn linkerhand en hij keek naar zijn rechter, die als een bleke wolhandkrab voor hem lag uitgewaaierd.
‘Ik voel me ongelooflijk rot,’ zei hij na enige tijd, ‘allereerst verzuim ik van me werk. Dat haat ik, want ik word er veel te goed voor betaald. Zo ben ik. Ik kan niks, maar dat doe ik dan ook trouw. Maar ik moest er even uit, ik kon 't niet meer harden. Zie je die hand? Nou, daar heb ik gisteravond me dochtertje een enorme lel mee gegeven. 't Was de eerste keer in me leven. In een flits zag ik me hand nog gaan