je haar zien! Ze staat krom van de reumatiek. Ik leg 's nachts twee kamers verderop vanwege d'r hoesten. Ja, kom, gezónd!’
‘Een broodje zalm, of paling?’ probeerde het meisje.
‘Vis! Ajakkes. Laat ik u nou vertellen dat ik getrouwd ben met de dochter van de boekhouder van een rederij. De eerste dag de beste dat ik daar over de vloer kwam was op een zondag, ik was d'r helemaal voor naar Scheveningen gegaan, en wat denk je dat ik om vier uur 's middags bij de thee krijg? Een gebakken schol! Bovendien melk in de thee, want ik dorst geen nee zeggen. Afijn, daarna ga ik met haar en de familie naar de kerk. Zwaar gereformeerd, en ik dee alsof, want ik wou nou eenmaal geen gezeur. Goed, ik zit daar op zo'n rotbank en wat gebeurt? 't Komt op. Schol met thee! 't Komt soms zo krachtig in me mond dat haar moeder fluistert: wat zei je? Nou, u begrijpt, als ik het woord vis hoor, dan weet u het wel.’
‘Ik ga anders graag vissen,’ zei een kleine man, even verderop aan de toonbank.
De man keek hem keurend aan: ‘Zo. Meneer is een hengelaar. Maar dat zegt mij toevallig ook weer niks. Ik heb acht jaar lang gevist zonder één dobber op het water te leggen. Ik ging met een paar knapen altijd vissen, tenminste dat dachten de vrouwen thuis, maar ondertussen legden wij een kaartje in diverse etablissementen en wij peerden er lustig bij. Acht jaar lang, meneer, tot de vrouw erachter kwam. Eigen schuld hoor, want wij werden driester en driester. Op een goed weekend hadden wij het versierd om een weekend te gaan vissen in Friesland. Snoeken. Maar wij reden linea recta door naar Hamburg. Snoeken, voelt u wel - weten die vrouwen veel. Maar toevallig ontmoet mijn vrouw bij een vriendin een terzake kundige en toen die hoorde dat haar man - ik dus - was gaan snoeken op de Friese meren, zegt ie, het rund, dan heeft-ie zeker wel zijn snijbrander mee, want het ijs ligt daar zeker twintig centi-