kant stond de rugleuning van de sofa tegen de muur, maar door de vrij grote helling bleef tegen de plint ruimte vrij.
Poot gaf met hoofdbewegingen orders. De rechercheur haalde een pistool uit een schouderholster en stelde zich actief op. De commissaris en ik trokken samen de sofa van de muur weg.
De man, in een lichtgrijs pak, lag schuin tegen de muur en viel, doordat de sofa verdween, naar voren en kwam op zijn buik te liggen. Om zijn enkels en om zijn polsen waren touwen gebonden. Om zijn hoofd zat een luier of servet. We trokken de sofa nog verder weg.
Poot-Akkerleven zonk op zijn knieën en kroop langs het lichaam, nauwkeurig kijkend, en zonder de schot- of steek-wonden te vinden waar hij kennelijk op hoopte. Hij arriveerde bij de doek en rook eraan. ‘Draai 'm maar om, euh,’ zei hij.
Euh borg zijn wapen weg alsof hij blij was met zijn deodorant en draaide de man, zover dat door de gebonden handen mogelijk was, op de rug. Poot herhaalde de procedure, tot en met het ruiken aan de doek. Daarna trok hij de doek weg. Over de onderkant van het gezicht was nog een servet gebonden. ‘Is dit Doller?’
‘Nee,’ zei ik, ‘dit is Floor van de Terpen.’
De rechercheur knoopte de tweede doek ook los. Floor leverde daarop ook zijn bijdrage aan het gesprek. ‘Help,’ fluisterde hij.
‘Euh... hoe heet je ook weer?’ ‘Bogaers, commissaris.’ ‘Ja, natuurlijk, snij de man maar los.’ Bogaers vond in zijn zak een mes dat aan het lemmet nog sporen appel vertoonde en sneed de touwen rond de enkels door. Poot en ik hielpen Floor overeind. Voor de touwen op zijn rug had ik geen mes nodig, ze zaten vrij los, met een dubbel oud wijf tussen de polsen. We lieten hem plaatsnemen op de sofa.
‘Zo te zien heeft u het niet gemakkelijk gehad, meneer Van de Terpen,’ zei Poot.
‘Zegt u maar gerust bedonderd. Het is net of mijn kop gespleten is.’
‘Juist. Bogaers, jij haalt inspecteur Tanis op en je neemt de rest van het huis voor je rekening.’ Poot deed zijn regenjas