Ik keek in de spiegel, er was een paar kilometer vrije weg achter me. Ik remde zo hard ik kon. Hij gleed bijna van de bank. Toen hij weer zat remde ik opnieuw.
‘Verdomme,’ zei hij. ‘Stop gewoon.’
We reden nu niet harder dan twintig kilometer.
‘Als je toch gaat schieten kan ik net zo goed proberen samen met je te verzuipen,’ zei ik en draaide scherp naar rechts. We hobbelden over het gras, over het rijwielpad en tussen twee bosjes door op de wetering toe. Het gras van de berm ging vrijwel zonder daling over in het kroos op het water. Terwijl hij naar de naderende sloot keek duwde ik de punt van mijn sigaret tegen zijn hand.
Hij liet het wapen vallen, maar meer omdat hij bezig was de deur te openen. Hij liet zich uit de wagen vallen. Ik stond op de rem en de wagen begon te slippen, de rechtervoorkant ging statig te water. Ik opende mijn portier en sprong naar de kant toen de treeplank nat begon te worden. De achterkant van de wagen bleef op de wal hangen. Het water dat van het gras terugliep spoelde tot aan mijn enkels.
Er stopte een auto op de vluchtstrook en mensen stapten gehaast uit. Ik zag Otje een eind verderop langs de sloot door het gras rennen, maar niet erg snel. Ik holde achter hem aan. Toen hij mij achter zich hoorde bleef hij staan. Hij balde zijn vuist en sloeg naar me, maar ik had zo'n vaart dat ik hem tegen de grond liep. Hij draaide zich op zijn buik en bleef liggen. Hij huilde hardop.
Ik ging naast hem in het gras zitten. Tegen de mensen die kwamen aanrennen zei ik: ‘Hij heeft een shock.’
Ik bleef naast hem zitten tot de politie kwam.