81.
Toen mijn oogleden een klein eindje van elkaar gingen zag ik eerst niets. Alleen maar licht. Even later zag ik, tussen de mannen op de voorbank door, het viadukt van Muiden. De man aan het stuur had een hoed op, de man rechts van hem zat te zingen: ‘Mijn vader heeft een auto, mijn moeder heeft een fiets. Mijn zusje heeft de pokken en ik heb lekker niets. Haibaberiebob, haibaberiebob.’ Links van mij zat een man met Floors tas op zijn knieën. Pas toen mijn gevoel overal begon te werken merkte ik dat de man sterk op mij leunde. Ik draaide mijn hoofd voorzichtig - het was Floor zelf, met bloed op zijn gezicht en bloed op zijn handen. Een wond boven zijn wenkbrauw gaf hem een monsterachtig aanzien. Hij lag doodstil tegen me aan.
‘Ben je wakker, vriendje?’ Een harde hand rukte aan mijn kin, zodat mijn hoofd naar rechts draaide, ik voelde me een ouwe staldeur die na twee eeuwen geopend wordt. In zijn andere hand had de man een zwart pistool, dat hij op zijn handpalm woog.
‘Ken joij Max nog?’ fluisterde hij aan mijn oor. ‘Woij hebben nog wat goed te maken,’ zijn andere hand klemde zich om het pistool en ik zag het zeer snel op mij toekomen. Het knarste neer op de zijkant van mijn hoofd.