Naakt over de schutting
(1967)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
stonden te wachten. Herman trommelde op het stuur. Van de Terpen keek strak voor zich, zijn aktentas stond op zijn knieën. ‘Daar is hij,’ zei Herman opgelucht. In de verte kwam de zwarte politiewagen om de hoek gezwenkt. Herman startte en draaide de bocht om, naar rechts. Hij reed de Beukenlaan af en stak de snelweg over. ‘Wat deed u in Brussel?’ Floor deed of hij niets hoorde. ‘Meneer Van de Terpen, we komen het toch wel aan de weet. Wat deed u in Brussel? We rijden toch goed zo, he?’ ‘De volgende rechts; ik heb besprekingen gevoerd over een gezamenlijke Belgisch-Nederlandse afvaardiging naar een festival in Italië.’ ‘Op zondag?’ ‘Dat kon niet anders. Het was niet mijn keuze. Hier links.’ Floor keek nu voor het eerst achterom, de weg af. De huizen hielden op, we reden nu langs de laan die naar de Boslaan leidde. Links de hei, rechts uitgestrekte tuinen, met bomen langs een onduidelijke sloot. De politiewagen maakte nu vaart en kwam vrij dicht achter ons. Met een korte stoot op de claxon passeerde hij zelfs. Herman keek verstoord opzij, op dat moment trok de politiewagen scherp naar rechts, daarbij sterk remmend. Ook de banden van de Mercedes krijsten, even raakten de auto's elkaar. Ik rolde van links naar rechts over de achterbank. Ik zag hoe Floor van de voorbank naar de achterbank probeerde over te stappen. Ik trok mijn benen op, vouwde mijn handen in mijn nek en legde mijn armen langs mijn hoofd. Met een doffe klap kwamen we tot stilstand, ik sloeg met mijn linkerschouder hard tegen de voorbank aan. Een hand in mijn kraag sleurde me de auto uit, ik zakte door mijn enkels, werd hard in mijn nieren geschopt. ‘Opstaan, klootzak,’ - ik werd weer omhoog getrokken. Herman lag over het stuur. Een man in een lange, donkere jas, haalde hem iets achteruit en sloeg met een knuppel dwars over zijn nek. Floor lag languit in de auto, zijn rechterbeen nog omhoog | |
[pagina 169]
| |
tegen de voorbank, zijn linkerarm om zijn tas geklemd. Een man begon hem uit de auto te sjorren. ‘Sta je goed?’ vroeg de man naast mij. Ik draaide me om, maar ik zag alleen zijn vuist, die in een flits naderbij kwam en ik voelde het kraken van mijn gebeente vlak onder mijn oor. |
|