Het pistool bleef op me gericht terwijl ze die aantrok. ‘Het is geen zonde dat we je afmaken,’ zei ze, ‘er zijn mannen genoeg.’
‘Mag ik niet nog een laatste sigaret?’
Ze lachte uitbundig, waardoor ze een fascinerend gezicht kreeg, met haar spitse neus en v-vormige mond. ‘En dan met de sigarettenkoker gooien zeker. Ik kan schieten, het heeft geen zin.’ De loop van het pistool veranderde niet veel van richting, maar schokte even. Er was haast geen glasgerinkel, het leek of iemand de schemerlamp naast mij gewoon uitdeed.
Ik keek naar de schemerlamp. ‘Je hebt zeker aandelen Philips?’
‘Laten we gaan, voordat ze hier morgen nog méér aan de werkster moeten uitleggen.’ Ze deed de kamerdeur open en beduidde met het pistool dat ik de gang op moest. Ze bleef, ook op de trap, twee meter achter me. Beneden uit de gangkast haalde ze, vrijwel op de tast, een staaflantaarn.
We gingen de keukendeur uit. ‘We gaan nu een stukje over het bospad lopen. Ik houd je in de lichtbundel. Je hebt gezien dat ik aardig kan schieten. En ik doe het met plezier.’
‘Pas maar op, dat ze je dan niet bekeuren wegens stropen.’ Het is bedroevend te bedenken hoe wanhopig humoristisch je wordt in zulke situaties. Ik had het gevoel plechtig achter mijn eigen lijkbaar aan te stappen.
Het bospad liep door een dennebos, en lichtte gelig op. We klommen langzaam. Zo stapten we een paar honderd meter, achter elkaar, het licht van de lantaarn viel langs me heen op de grond. Bovenop de lage, sterk glooiende heuvel moest ik naar rechts afbuigen, we kwamen tussen hoog hakhout en loofbomen. Recht voor me zag ik nu het knipperen van een licht, steeds vier signalen achter elkaar. ‘Kijk,’ zei Celia, ‘ze staan al op je te wachten.’
Nog een meter of vijftig, toen liepen we in het zand. ‘Stop maar,’ zei ze, ‘dit is de zandafgraverij.’ Haar lantaarn liet even mijn rug los en zwaaide snel over een afgrond. ‘Licht weg,’ riep een stem in de verte.
De mannen aan de overkant hadden een veel krachtiger