Naakt over de schutting
(1967)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
hoopt dat Peter door opbellen of andere actie een aanwijzing zou geven over zijn aanwezigheid hier, of over de verblijfplaats van Celia. Toen ging de bel. Een hard zoemend geluid vlak boven mijn hoofd, waardoor ik me lam schrok, ik voelde de zenuwen prikken in de huid van mijn voorhoofd. De bel ging nog een keer. Kamerdeur. Trage voetstappen van Herrensteng. Buitendeur. ‘Goedenavond, meneer.’ Een vrouwenstem, niet hard maar verstaanbaar. ‘Ik ben mevrouw Van Roesselaare, van de overkant. Ik zag u lopen door de kamer en ik kwam maar even vragen of mevrouw Strumpf alweer terug was.’ ‘Die is nog niet terug. Weet u waar ze is?’ ‘Ze is toch op reis, wist u dat niet?’ ‘Oh ja, zeker wel, ik eh dacht dat u eh iets bijzonders had.’ De oude dame hield aan: ‘Past u soms ook op het huis? Mevrouw Strumpf is mij speciaal komen vragen of ik een oogje in het zeil wilde houden. U ziet er slecht uit, meneer Herrensteng, er is toch niets?’ ‘Nee, mevrouw, ik eh... ik ben een beetje slaperig. Heeft u een sleutel gekregen van mevrouw Strumpf?’ ‘Nee, dat niet.’ ‘Ik wel, dan kanne ik eenne beetje op de post letten en zo.’ ‘Maar u heeft toch allang een sleutel, meneer Herrensteng! Gek, u bent veel kleiner dan op het scherm. Nou, ik zal u dan maar niet verder storen. Als u iets nodig heeft laat u het maar weten, ik zit meestal toch voor het raam.’ ‘Dag mevrouw.’ ‘Ja, dan zie je nog eens wat, he?’ ‘Ja mevrouw. Dag mevrouw.’ Ik hoorde Peter zuchten voor hij naar de kamer terugliep. Binnen zette hij de tv aan en begon zich te verstrooien. Harde Amerikaanse stemmen, afgewisseld met luid gelach van waarschijnlijk reeds lang overleden of overreden lachers. Het schaterde maar door, op dezelfde manier. Onze eigen schuld, dacht ik. Toen wij Nieuw-Amsterdam begonnen hadden we wat tramconducteurs mee moeten geven. De tv was al diep in het journaal - in een diergaarde in | |
[pagina 125]
| |
Oostenrijk was net een olifantje geboren - toen in het slot van de voordeur een sleutel werd gestoken. Zeer behoedzaam - het sluiten van de deur hoorde ik nauwelijks. Ik probeerde tussen de trap en de bovenrand van het gordijntje heen te turen. Ik zag een schim passeren in de schemer die al in de gang hing. Tegen de lichte rechthoek van de opengaande kamerdeur stond een man. ‘Peter! Wat doe jij hier?’ De stem van de nieuwslezer werd weggedraaid. ‘Floor! Wat doe jij hier?’ Peters stem was lijzig, met een beetje ironie. De deur ging dicht en ik hoorde alleen nog gemompel. Ik vloekte, kroop vanachter het gordijn en probeerde aan de deur te luisteren, zonder veel resultaat. Ik herinnerde me het doorgeefluikje in de keuken en liep er op mijn tenen heen. ‘...dat is stomme onzin. Ik heb niks met Celia. Wat mankeert je? Je lijkt jaloerse Flippie wel.’ ‘Ik ben niet jaloers. Ik wil alleen weten hoe jij aan een sleutel komt.’ ‘Beste jongen,’ de stem van Floor was nu ineens vlak bij het luikje, ‘Celia heeft mij een sleutel gegeven. Ze zou een paar manuscripten bij me brengen en die had ze vergeten. Ik kreeg de sleutel dan kon ik ze even ophalen. Daar is toch niets bijzonders aan?’ ‘Waar is ze dan heen?’ ‘Dat zou ik niet weten. Ze zou een paar dagen weg zijn. Dat is alles, ik heb het ook niet gevraagd.’ ‘Wanneer gaf ze je die sleutel dan?’ ‘Gistermiddag, op mijn kantoor.’ Er viel een stilte. ‘Als je toch zo ronddraaft mag je me wel iets te drinken geven,’ zei Floor. ‘Waarom zit jij hier, als je niet weet wanneer Celia thuiskomt?’ ‘Ik weet het niet. Ik vind het zo gek, ze zegt altijd alles tegen me. Jenever of whisky?’ ‘Whisky. Waarom ga je niet naar huis?’ ‘Jij ook al! Iedereen wil verdomme dat ik naar huis ga. Wat is er aan de hand - ik vertrouw het niet.’ ‘Wie is iedereen?’ | |
[pagina 126]
| |
‘Er was hier net een journalist. Die wou ook al weten waar Celia was.’ ‘Wie?’ ‘Ik weet het niet. Ik ken hem alleen van gezicht. Een Amsterdammer.’ ‘En hij wou weten waar Celia was?’ ‘Dat zei ik toch. Ik zal wat ijs halen.’ Ik hoorde hem naar de kamerdeur lopen. Op de tafel naast me stond een vrij forse pan. Ik legde voorzichtig het deksel eraf en hief hem boven mijn hoofd. Toen Herrensteng het lichtknopje in de keuken omdraaide liet ik de pan hard neerkomen op zijn hoofd. ‘Rrr,’ zei hij. Ik ving hem op mijn dijbeen op en liet hem op de grond glijden. Ik zette de pan aan zijn hoofdeinde en was in een paar stappen de keuken uit, rende de tuin door en sprong over het hek. Toen ik, al meters weg, nog even omkeek zag ik Floor in het licht dat uit de keuken straalde. Hij had een pistool in de hand. Ik reed zonder lichten aan te doen weg. |
|