Naakt over de schutting
(1967)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd60.Een enorme ervaring eigenlijk, twee kamers op handen en knieën te doorzoeken, want hoewel ik door de vetplant de oude mevrouw van de overkant niet meer had gezien, besloot ik het zekere voor dat andere te nemen. Woonvertrekken van een slordig iemand, overal gebruikte koffiekoppen; ik passeerde regelmatig op de grond liggende opengeslagen womans own en womans en vogues, kledingstukken en vond verder op een fruitschaal een beschimmelde maiskolf bezet met kleine zwarte vliegjes. Maisvliegjes misschien wel. Tegen de muur had een schrijftafel gestaan, die lag nu voorover, twee laden ernaast en de inhoud over de grond verspreid. Ik ging ernaast zitten en ging er van uit dat degene die ze haastig doorzocht had niet zijn of haar pokkenbriefje had vergeten. Gasrekeningen, restaurantrekeningen, briefjes die meldden dat de stomerij opnieuw verhinderd was. De helft van een kiekje. Celia Strumpf, erg jong, olijk lachend, in een te lang kort wit rokje en leunend op een tennisracket. Over de scheurrand stak de elleboog van een man. Ik frommelde het in mijn portefeuille. Boven, het was een genoegen op de trap weer rechtop te kunnen lopen, trof ik twee niet gebruikte kamertjes in volmaakte orde. In de grote slaapkamer aan de voorzijde was het een kleine ravage. Openstaande kasten, de inhoud van de toilettafel half over de vloer verspreid. Het brede bed was niet opgemaakt, de dekens waren alleen maar haastig rechtgetrokken. Dwars over het bed, de armen gespreid, het gezicht omlaag lag een man. Niet dood, die ervaring met lijken had ik nu wel. Toen ik mij over hem heenboog hoorde ik een zeer | |
[pagina 121]
| |
langzame ademhaling. Ik spoog licht in mijn handen en draaide hem op zijn rug. Zijn hoofd zakte scheef weg tegen zijn schouder. Ik pakte hem bij de kin en bekeek zijn gezicht: pafferiger en bleker dan op het scherm - maar zonder twijfel de tv-presentator die ik met Celia op de receptie van Lashoes had ontmoet. Ik viste zijn portefeuille uit zijn binnenzak. Zijn rijbewijs zei: Herrensteng, Peter Johannes Althusius. Ik herinnerde me dat hij hier zonder auto was, ik had er althans in de buurt van het huis geen gezien. Zijn gezicht was vertrokken in een bange grijns. ‘Ik heb hem op het scherm gezien, Horatio,’ zei ik, ‘hij was een kerel met onbegrensd sarcasme, vol van verrukkelijk cynisme. Hij heeft me wel duizend keer laten rijden op het randje van afkeer. Hier, dit zijn zijn lippen die ik, ik weet niet hoe vaak venijnig heb zien vertrekken. Waar zijn nu je gruwelijke slotzinnen, je dolle opmerkingen, je harde vragen, je eindgrappen, waarmee je de hele huiskamer deed trillen van ellende en vreugde tegelijk?’ Bij de wastafel vulde ik een groezelige beker met water en liet die langzaam over zijn gezicht leeglopen. Hij gromde als een ambitieus hoorspelassistent. Ik trok een stoel bij het bed en stak een sigaret op. Daarna wierp ik de laatste restjes uit de beker over hem heen. Hij opende zijn ogen als een hamster die zich een winter verslapen heeft. Het wit van zijn ogen was diep zachtrose, waardoor het lichtblauw van zijn pupillen bijna transparant leek. ‘High?’ zei ik. ‘Hai,’ mompelde hij. ‘Hoe is het met Peter?’ ‘Grote kamer... en zon... en veel zon. Eindeloos wit en daarin de zonde. Zonde.’ ‘Kom broer, je bent niet bij de Morele Herbewapening.’ Ik schopte tegen zijn been dat over de bedrand stak. ‘Vooruit, waar is Celia?’ Hij antwoordde niet, keek om zich heen en richtte zich op zijn ellebogen op. Hij schoof naar achter, zodat zijn hoofd tegen de muur kwam te leunen. Ik liep naar de kraan en vulde de beker opnieuw. Hij liet het willoos over zijn gezicht lopen. | |
[pagina 122]
| |
Het duurde tien minuten voor hij sprak. ‘Wie ben jij?’ ‘Dat is het minst interessante punt van de agenda,’ zei ik op de toon waarop Florence Nightingale gesproken moet hebben. ‘Ik wil weten wat jij hier doet. En waar Celia Strumpf is. Ik neem niet aan dat jij hier bent voor een hard interview over de achtergronden van het narcoticaverbruik in 't Gooi.’ Zijn ogen hadden mij inmiddels als vast punt gevonden. Hij zwaaide zijn benen naast het bed en stond voorzichtig op. Ik zag zijn arm naar achter gaan en had nog net tijd om van mijn stoel te glijden. Zijn vuist schoot kalm naar voren en dreunde op de rugleuning. ‘O’, zei ik, ‘is dat de bedoeling?’ Ik ontweek zijn tweede poging tot een slag en stootte hem hard tegen de kin. Hij dribbelde op zijn hakken achteruit en viel op het bed; omdat hij rechtop bleef zitten gaf ik hem een beleefde stoot in de maagstreek toe. Ik liep naar de kraan om weer wat water voor hem te tappen, maar voor de beker vol was hoorde ik dat hij weer opstond. Hij had een zware wekker in de hand, met twee van die nikkelen bellen bovenop. Hij gooide, maar het apparaat zeilde naar een oude kast en verdween rinkelend door een glas in lood-raampje. ‘Nou moet je niet vervelend gaan worden. Als je zo doorgaat kan je een week niet meer op het scherm. Zolang hebben ze wel nodig voor een aardig kunstgebit.’ Maar ik hoefde niet meer te slaan, hij zeeg uitgeput op het bed. ‘Waar is Celia?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Vertel op, wat doe je hier?’ Ik ging naast het bed zitten en sloeg hem met de vlakke hand op de maag. Hij vond dat niet leuk. ‘Ik kwam hier voor Celia. Net als altijd.’ ‘Hoezo? Woon je hier met haar?’ ‘Om de andere dag, als we geen uitzending hebben. Dan kwam ik hier.’ ‘En waarom is ze hier niet?’ ‘Ze was weg.’ ‘En daar wist je niks van?’ ‘Nee.’ | |
[pagina 123]
| |
‘Je wilt verrekt graag een pak op je donder hebben, geloof ik.’ ‘Ik zweer het je. Ik dacht dat ze hier zou zijn.’ Ik was geneigd hem te geloven en ik zei dat. ‘Maak dan nou maar dat je wegkomt,’ zei ik. ‘Je vrouw is vast ongerust.’ Hij schudde het hoofd. ‘Ik wacht op Celia.’ ‘Verwacht je haar dan nog?’ ‘Ze had hier moeten zijn. Ze is er altijd.’ ‘En zie je er dan altijd zo uit?’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Haschje-kierewiet, bedoel ik.’Ga naar eindnoot1. Hij gaf geen antwoord. ‘Op het scherm weet je het altijd zo goed,’ zei ik, tegelijk beseffend dat dat niet aardig was. Daarom zei ik: ‘Zal ik je dan het huis maar uittrappen?’ ‘Kan me niet schelen.’ ‘Er is alle kans dat ik de politie bel - wil je dan hier gevonden worden?’ Het kon hem niet schelen. ‘Ik wacht tot Celia komt. Ik wil alleen Celia.’ ‘Eigen risico dan maar,’ zei ik. Ik liep de trap af en gooide de deur met een smak in het slot. Bij het tuinhek keek ik naar boven: Herrensteng stond voor het venster en keek me na. Hij zag eruit alsof hij zojuist prijswinnaar was geworden op een sponsententoonstelling. Ik liep de laanhoek om, wachtte tot een Dafje met een oude dame was gepasseerd en sprong opnieuw over het hek. In drie stappen was ik door de keuken en verborg me onder de trap. Ik had bij mijn eerste inspectietocht al gezien dat daar achter een groezig gordijntje een bergruimte was, waar oude flessen en een bejaard boodschappenmandje alleen stonden te zijn. Ik zat er nauwelijks toen ik Herrensteng de trap af hoorde komen. |
|