Naakt over de schutting
(1967)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
hoofdingang naar binnen als ze per kolonne aangevoerd werden, maar moesten via een klein zijweggetje onderlangs de spoorbaan. Het weggetje grensde aan een kant aan een hek, vlak langs de rails en aan de andere kant liep er een sloot langs. Tussen de sloot en het weggetje was een brede berm. Laat ik zeggen dat er zo'n tweehonderd soldaten stonden, op het weggetje. Op een gegeven moment naderden twee marechaussees, met strakke gezichten onder hun witte helmen. ‘Op de berm,’ zeiden ze, ‘op de berm. Niet op de weg.’ Zo schoven ze de hele troep de berm in. Vijf minuten later werden zij gevolgd door twee marechaussees, met strakke gezichten onder hun witte helmen. ‘Uit het gras,’ zeiden ze, ‘uit het gras. Er wordt hier behoorlijk gewacht, in ruststand en op de weg.’ Zo schoven ze de hele troep de weg op. Protesteren helpt niet, want ze zeggen: ‘orders’ en daarmee uit. Gelukkig kwam de trein na een kwartier en we waren in die tussentijd nog maar één keer weer in de berm geschoven. Herman kwam terug en liep met de rechercheur naar het busje. ‘Kan ik je nog even spreken?’ vroeg ik. ‘Moet dat nu?’ ‘Ja. Ik heb inderdaad iets voor je achtergehouden. Ik heb van de week Otje Schuil gesproken.’ Ik vertelde hem in korte zinnen wat er op het duin gebeurde. Ik veranderde maar één ding in het verhaal: ‘Hij wilde mij vertellen hoe het met die pornografie zat. Hij noemde een naam, vlak voor er op ons geschoten was: Lucien de Zwart. Die Zwart heb ik vanmorgen opgezocht. Ik heb daar ook een beetje gevochten.’ ‘Waarom moet je dit nu ineens opbiechten. Dat had je bij me thuis toch kunnen doen?’ ‘Dat was ik van plan,’ loog ik, ‘ik zeg het je nu omdat die blauwe trui van het lijk de trui van Lucien de Zwart is.’ ‘Zeker te weten?’ ‘Ik dacht vanmorgen nog dat hij wel de nacht doorgewerkt moest hebben omdat hij zo'n warme wintertrui aanhad.’ ‘Stap maar in, op het bureau praten we verder.’ Het was een moeilijk gesprek, op het bureau, omdat ik niet alles wilde vertellen. Het verhaal van oude Gerrit en zijn naakten was van mij. | |
[pagina 102]
| |
Het was kwart over elf toen ik op de stoep van het posthuis afscheid nam van Herman. Hij was me nog nagelopen met een vraag, waar ik zelf nog over nagedacht had: ‘Die man op dat duin, is dat dezelfde als die Max?’ Ik dacht na. ‘Nee,’ zei ik. Ik was al een eind op straat toen ik hem nog iets hoorde roepen. ‘Klootzak.’ |
|