lijk daarna teruggebogen, er is heel even aardecontact geweest, vandaar de schroeivlekken, maar dat is haast niets geweest. Op de een of andere manier is hij op de beugel blijven liggen en die heeft hem, door de snelheid die hij toch had, naar voren gekatapult. Of, maar die kans acht ik veel geringer, is een van de touwen aan de jongen blijven haken en heeft hem naar voren geslingerd.’
Diepenhorst kwam terug met een stuk touw van hooguit een meter, aan een kant bebloed, aan de andere kant sterk gerafeld. ‘Dit kon ik er zo onderuit trekken, chef.’
‘Mooi werk, stop 't maar in het juwelenkistje en haal een lantaarn. Dan gaan we even op het viadukt kijken.’
Ze stonden even zwijgend in de komende schemering.
Herman keek naar de tramdraden. ‘Wat een rotmoeite,’ zei hij.
‘Veel mensen zouden die vergissing begaan,’ zei de dokter, ‘er zijn hele volksstammen die denken dat je, als je aan de tramdraden komt te hangen, verkoolt. Maar dit voltage valt nog best mee. Maar ze wilden wel radikaal van hem af.’
‘Nou, ze hebben tenslotte toch bereikt dat hij goed onherkenbaar is.’
Diepenhorst kwam met de lantaarn, bij het hek gaf hij Herman een kontje. Even later liepen ze, de lantaarn in de hand, langzaam over de spoorbaan heen en weer.
De ambulance reed weg, zonder toeter. Het politiebusje werd naar de kant van de weg gereden en de trams mochten verder. Een motoragent begon het publiek te manen door te lopen. ‘Er is niks meer te zien, mensen. Als je opschiet kun je thuis het tweede journaal nog halen.’
Ik heb altijd een wantrouwen gehad tegen mannen met witte helmen op, maar deze had een zeer menselijk gezicht. De tragikomische kop van een man die best op zijn kruin zou willen krabben, maar het niet kan.