der rondwandelen geblazen, naar de bar gaan of wachten tot een ober u passeert. Ten gerieve van de pers bevindt de te ondervragen zangeres zich in een stoel in een bepaalde hoek, waar ze geïnterviewd kan worden. Hiervoor zijn meestal een aantal ervaren jongens aanwezig, die van te voren het antwoord al weten en uitsluitend afkomen op de moeite die zo'n zangeres heeft met formuleren.
Toen ik arriveerde was het feest al in volle gang. Slechts veertien kinderen bij de ingang vroegen mijn handtekening, al gaven zij openlijk te verstaan dat ze niet wisten wie ik was. ‘Vooruit, joh, je kan nooit wete, als hij wat wordt hebbe we die alvast.’ Na de vierde handtekening schreef ik in het mij voorgehouden schrift: ‘Ouders! Uw kind neemt iets van vreemden aan.’ Dat hielp.
De man bij de deur deed prettig verrast mij te zien, al kende ik hem niet. ‘Hallo, mompel, mompel,’ zei hij. Ik antwoordde hem in gelijke termen.
Binnen was het vol en rokerig en warm. De enige luchtcirculatie kwam van de lopende mensen die zich moeizaam om de staande heen begaven. Na een meter doordringen ontmoette ik de perschef van de omro. Hij stak mij twee handen toe: ‘Welkom. Ik heb twee klamme zweethanden, neem er één.’
Ik nam de rechter, maar heel voorzichtig.