boom. Meneer Kil rende uit de bosjes en zag twee mannen aankomen, die naar de gestrande auto toeliepen, maar die, toen ze Kil zagen, onmiddellijk rechtsomkeert maakten en hollend verdwenen.’
‘Mag ik van deze bank af, ik voel me zo misselijk worden als een hond.’
Nou, dat mocht, ik werd zelfs behoedzaam in een stoel geholpen. Met zes kindertjes om me heen zou ik me de man van moeder de Gans gevoeld hebben, toen ik uitvoerig mijn tocht naar Amerongen vertelde en de dialoog die ik had gehoord toen ik onder het vogelhuisje lag.
‘Als het waar is,’ zei Poot-Akkerleven, op zijn fijngevoelige manier - ‘als het waar is zou het wel te verklaren zijn waarom ze je per se midden in Amsterdam een ongeluk wilden laten krijgen.’
‘Ik denk,’ vulde Herman aan, ‘dat ze kwamen aanlopen, toen meneer Kil ze verraste, omdat ze vonden dat je er nog te heel bij was gebleven. Je auto raakte de boom met de uiterste rechtervoorkant. Dat je helemaal dood moest geloof ik niet, anders hadden ze minder rijkelijk met cognac gewerkt. Als ik niet geweten had van dat briefje, van O, aan Jannie Detube, zou ik je al van flink wat fantasie verdenken.’
‘Nou,’ zei Poot-Akkerleven, ‘we gaan 's kijken wat we eraan kunnen doen. Meneer Lemming - u kunt beter een weekje rust nemen. Dat is goed voor u en goed voor ons, lijkt me.’
Ze lieten me thuisbrengen door een politie-Volkswagen, met een lange, benige burger aan het stuur. De man zei geen stom woord, waarschijnlijk een erge stille.
Hij liep met me mee naar boven, want Schartenantinck wilde mijn kleren hebben voor onderzoek. Ik stond naakt naast mijn bed, terwijl hij ze in een plastic zak pakte. Hij keek naar me met in zijn blik iets van: ‘Naakt ben je helemaal niet veel.’ Ik grijnsde. ‘Als 't kan schiet dan op. Ik heb geen zin om weer twee trappen af te lopen en ik wil op mijn gemak in de wasbak pissen.’ Ik draaide me om en liep erheen.
‘Je hebt een paar blauwe ogen op je rug,’ zei hij. ‘Wees blij dat ze niet hebben dóórgeslagen, want dan hadden zelfs twee broeders je niet boven die wasbak gekregen.’