28.
Ik stond tegen de paal aangedrukt, de ruwe schors schaafde langs mijn wang en dat deed veel pijn. Mijn handen lagen om de schouders van Ingrid, maar de paal tussen ons in was erg frustrerend, vooral omdat hij omhoog werd gehouden door een piramide van kleine stammetjes wat ons dwong wijdbeens te staan. In het vogelhuisje op de paal, vlak boven ons hoofd, stond Ingrids grammofoon en draaide een plaat waarop Strawinsky zelf het scheuren van basaltblokken dirigeerde. Het was niet de eerste keer dat ik van vogelhuisjes droomde, maar meestal was ik dan een vogeltje dat een specht zocht omdat ik zelf het ronde gaatje niet kon vinden.
Het scheuren van de basaltblokken vond plaats in mijn hersens, vlak boven mijn ogen.
Ik constateerde dat, toen ik bijkwam, maar het was eigenlijk niet duidelijk of ik wel bijkwam. Het was donker, het hielp niet veel dat ik mijn ogen opende. Ik lag voorover, mijn gezicht op iets scherps, mijn neus in mijn eigen braaksel, zodat ik bijna stikte, mijn benen gespreid en hoger dan ik zelf, alsof ik van een grindhoop was afgegooid.
Het bijkomen duurde lang.
Ik hoorde voetstappen. Ik probeerde mijn hoofd op te heffen, maar een schoenzool op mijn achterhoofd drukte mijn hoofd met kracht in het grind of wat het geweest mag zijn. Zo moet het voelen als je voorover in een gehaktmolen zakt. ‘...toch beter gewoon doodtrappen,’ zei een stem.
‘Niks doodtrappen,’ zei een andere, ‘we zijn geen mieren aan 't pesten.’
‘Zijn kop splijten en in het Kolkje donderen,’ zei de eerste