18.
Het was die middag zo broeierig warm, dat ik mijn plan om informaties over Voerknecht in te winnen niet uitvoerde. Ik bleef op een terras zitten, waar ik meehielp het bier op te drinken en las de kranten. Er stond een klein berichtje in dat iemand een proefschrift had geschreven over het tandbedervend effect van yoghurt. En dat, zo besloot het berichtje, terwijl in ons land de yoghurtconsumptie gemiddeld dertien liter per persoon per jaar bedroeg. Ik keek rond op het terras en aan sommigen was het te zien.
Ik bedacht een mooie scene over een meisje dat door haar moeder geprest aan yoghurt verslaafd is geraakt. Zij is de enige in de hele straat waar de melkboer hele ladingen yoghurt moet blijven afleveren. Als hij op een morgen de lege flessen ophaalt ligt in één ervan een tand.
Verder kwam ik niet, maar er zit 's zomers toch geen geld in want dan zendt de televisie alleen herhalingen uit.
Thuis belde ik op: ‘de dageraad kan nauwelijks uit zijn ogen kijken.’
‘Vitamine D tegen nachtblindheid,’ zei ze, ‘gewoon rauwe peentjes. Er is twee keer gebeld door een meisje Erna. Ze komt vanavond bij u langs.’
Erna. Ik herinnerde me haar nauwelijks meer. Geen kin en een wijde rok. Ze zou een perfecte moeder zijn als ik me bij het Jeugdherbergwezen aansloot. Erna, met de manchester directoire.
Ik verliet mijn kamer en ging naar de bioscoop en later nog even naar de Kring, waar ik sjoelbakte met twee jonge oude schrijvers. Ik verloor dik, want dat kunnen ze.