Naakt over de schutting
(1967)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Detube dodelijk doen ontstellen bij het horen van de naam Voerknecht, waarna ik na enige cynische opmerkingen een volledige bekentenis had vernomen. Of op een sierlijk dames-bureautje had zijn foto gestaan en zij zou, nadat ik zijn verscheiden had gemeld, in droef snikken zijn losgebarsten. Of ze was geheel naakt de kamer binnengestapt en ik had, de foto's van Voerknecht in de hand, onmiddellijk de hoogte van het statief kunnen bepalen. De radio meldde het eind van de land- en tuinbouwberichten. De bloemkoolrups was weer erg actief geweest. Nu begon een programma waarin twee komieken met een stapel platen op bezoek gingen bij een zilveren bruiloft van twee grof pratende mensen, die in korte tijd een familie van 89 man op de been hadden gebracht. Hun eerste verzoek was ‘The Holy City’, omdat wijlen de voogd van de bruid dat altijd in de tobbe zong. Daarna kwam een nicht aan de beurt, die de slappe lach had en een accordeonpotpourri wou horen. Hoeperdepoep. Daarbij die molen. Reuze gezellig, zo vlak na halfeen. Ik stond vijftig meter van de ingang van het flatgebouw aan de overkant. Tien minuten later, de Maastreechter Staar zong de Wolga Bootsman, kwam Jannie Detube naar buiten. Ze had prachtige heupen, zag ik nu. Ze stapte in een kleine Fiat en reed weg. Ik besloot een half uur te wachten - ze kon naar de groenteboer zijn. Na precies vijftien minuten stopte een sportwagen voor het flatgebouw, een lage Volvo. Zelfs de antenne rees sportief uit het rechterspatbord. Een kleine, gezette jongeman stapte eruit. Hij had een rond, vlezig hoofd en ik herkende hem, maar ik kon niet zo gauw bedenken waarvan. Hij liep bijzonder snel naar binnen. Hij was precies na vier minuten terug, bijna galopperend. Hij scheurde weg. Ik wachtte nog elf minuten, om het half uur vol te maken en wandelde toen opnieuw naar nr. 67. Op de galerij speelden twee kleine meisjes autootje met een step. | |
[pagina 39]
| |
De lipssleutel paste op de buitendeur. Op de vloermat, onder de deur doorgeschoven, lag een briefje. Ik deed mijn plastic handschoenen aan en raapte het op. Een blocnotevelletje, er was met grote letters overheen geschreven: ‘Durf niet op te bellen. Er is iets met Frits. Je weet van niets (dit was tweemaal onderstreept). Ik ben vanavond op de krant. O.’ Ik legde het briefje terug. Het was niet nodig. Jannie Detube wist al van niks. Ik ging naar de kamer waar ze zich verkleed had. De slaapkamer had een rijkere aanblik dan de kamer waar ik op haar had gewacht. Er stond een breed bed met een rode sprei, en een ronde tafel met veel bloeiende planten, aan de wanden hingen reprodukties van Appel en Dali. Aan het hoofdeinde van het bed was een zeer brede spiegel. Naast een toilettafel stond een kleine bar, met daarboven een plank met flessen. Whisky, cognac, calvados, sherry, wodka, ze wist niet van ophouden. Zowel boven het bed als boven de bar hingen lage lampen. Op het kastje naast het bed lagen boeken. ‘Valentijn van Hans Andreus. ‘The adventurers’ van Harold Robbins, ‘De minzame moordenaar’ van Charlotte Armstrong (Prismaboekje 755), ‘Ou est le garlic’ het kookboek van Len Deighton - ik noem er maar vier van de vijf. Twee laden van de toilettafel in de hoek, waarboven de neonbuis nog brandde, bevatten kleine kledingstukken, flesjes en potjes. In de onderste lade lagen, naast een geldkistje, een aantal foto's merk Frits Voerknecht. Enkele taferelen van twee dames en een heer, twee heren en een dame, dame en heer. Ze waren rauw en hard van toon en duidelijk in hun bedoeling. Eén, een coïtus met tegenlicht, sprak bij mij andere gevoelens aan, esthetische, ik stopte hem in mijn binnenzak. Ik keek ook nog even in de keuken. Het stonk er naar vuilnisvat. In de ijskast lagen een paar stukjes kaas, een paar flesjes bier en twaalf uien - ik heb ze geteld. Bij de buitendeur las ik nog een keer het briefje. Op de galerij hadden de twee meisjes ruzie. ‘Meneer, ze zit alsmaar met d'r poten aan mijn step,’ zei er een, een beetje snikkend. Ik probeerde de moeilijkheden te verhelpen, maar ze bleken allebei op twee steppen tegelijk te willen rijden, dus gaf ik het op. | |
[pagina 40]
| |
Het was bloedheet in mijn auto. Ik had de radio aan laten staan, een omroepster kondigde een fluitist aan die vioolwerken van Paganini aandurfde. Ik reed naar ‘De Gulden Speer’. |
|