je niet elke dag die vervelende krantenkarweitjes te doen hebt is er veel meer tijd om rond te lopen, te praten en te luisteren.
Als journalist verdien je belabberd weinig, op de manier waarop ik nu werkte ook maar het was wel veel aardiger. Bovendien doe je, als je een tijdje niks om handen hebt, soms heel aardige ideeën op en in de reclame of bij de televisie brengen die ook wel 's wat op.
Het is, alles bij elkaar, een mooi maar hard leven - u ziet, ik handel óók in cliché's. Maar ze moeten niet, zoals de onbekende gistermorgen, gaan zeggen dat ik voor elk geld te koop ben. Ik zou die vent graag eens willen ontmoeten.
Ik ging verder met mijn overzicht van de dag. Toen zag ik wat ik vergeten had: de parkietenkooi, de open gangdeur, de telefoon aan de muur en daaronder een bruine klapper. Op de onderrand, in gouden letters J. Wagemaker, Verenigde Kolenbedrijven. Ik had er niet in gekeken.
Ik rekende af. In het huis van Voerknecht was nog niets veranderd. De parkiet waadde door het zaad als Warenar door gouden florijnen. Er stonden weinig namen in de klapper. Moeder onder M, groenteboer onder G, petroleum onder X. Twee namen lieten zich niet thuis brengen. Van Ommeren, nr. 283901 en onder I/J stond Jannie Detube, nr. 673682. Ik schreef ze over in mijn blocnootje.
Toen ik klaar was begon de telefoon te bellen. Ik pakte een handdoek, sloeg die om de hoorn en zei, zeer kort: ‘Ja.’
‘Meneer Voerknecht?’
‘Ja.’
‘Dit is Siem Snel. Er is vanmiddag aan het pakhuis een vent geweest. Een bink in burger dacht ik. Ik moest je naam wel geven, hij sloeg me bijna rot. Ik wou alleen maar waarschuwen. Is het erg dat ik uw naam heb gezegd?’
‘Nee.’
‘Ik bel maar even. Ik weet niet of het wat was.’
‘Bedankt. Ik heb er niet veel meer aan.’
‘Hoe bedoel u?’ Ik wilde nog zeggen, ‘...omdat ik al dood ben,’ maar ik bedacht me en hing op.