Marco grijnsde: ‘Straks op zee zal in ieder geval de boot slingeren.’
‘Je komt naar de boot, he?’ zei Robert. Hij greep Marco bij de arm. ‘Je zal er zijn, he?’ Zijn stem klonk zo eenzaam, dat Marco de neiging moest onderdrukken om twee vingers in de lucht te steken. ‘Ik zweer het je,’ zei hij.
‘Het is net een paleis, mama,’ zei Louise. Robert leunde tegen de deur met een somber gezicht. Onderweg, in de taxi had Louise tegen haar moeder gefluisterd dat Robert die nacht erg lief geweest was. ‘Wat is er toch, Robbie?’ zei ze nu.
‘Waarom is Marco er niet?’ vroeg hij driftig. ‘Hij heeft me gezworen hier te zijn. Ik ga naar de kade en bel hem op.’ Hij verliet de hut. Catherine maakte een klein gebaar met het hoofd en Fornuis en Heemann volgden hem.
Ze waren snel terug, elk met een hand op de schouder van Robert Zap. ‘Robert,’ zei Catherine, ‘Marco is niet meer in Dublin. Hij is vannacht weggegaan. In mijn opdracht. Hij is weggegaan met een opdracht in het belang van het concern.’
‘Maar...’ Robert hield op, omdat hij geen maar kon formuleren.
‘Er is geen maar...’ zei Catherine. ‘Je plaats is nu naast Louise. We weten allemaal dat je in je leven erg van je broer afhankelijk was. Dat is nu niet meer nodig, je hebt ons, en je bent verder van ons afhankelijk. Daar zou ook je broer niets meer aan kunnen veranderen. Je zult moeten leren leven zonder hem.’
‘Waar is hij?’
‘Dat,’ zei Catherine, terwijl ze in de richting van de deur van de hut liep, ‘zul je later nog wel eens horen. Meneer Osgood wacht jullie op in New York en ik verwacht dat jullie je naar zijn schema zullen richten. Kom, we zullen aan dek afscheid nemen.’