En het hoofd werd op tafel gezet. Een redelijk vrolijk familie-verhaal
(1970)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
kaartje. ‘Ik ben Marcus Zap, en ik zou graag mevrouw Vermul spreken, over een dringende en persoonlijke kwestie.’ Heemann keek hem vorsend aan - het irriteerde Marco - en zei: ‘U moet tot mijn spijt op de gang wachten. De ruimte op deze etage is beperkt.’ Hij ging naar binnen en sloot de deur. Hij was niet lang weg. Hij gaf Marco het kaartje terug en zei: ‘Het spijt mevrouw Vermul, maar zij heeft op dit moment geen behoefte aan meneer Marcus Zap.’ Hij sloot meteen de deur.
Marco was ongekend dronken geworden. Toen hij wakker werd, de volgende morgen, van het kloppen op de deur, draaide de ganse zoldering met alle bruine balken voor zijn ogen net alsof veel balken van een zoldering draaiden, en tegelijkertijd draaide zijn maag net zo in zijn lichaam. Maar hij overwon zijn ellende, deed met zijn ogen dicht een kamerjas aan en opende de deur een klein beetje. Op de gang stond Kees Heemann. De chauffeur annex kamerbediende zag er ondanks zijn witte annex grijze haren erg jong uit en grijnsde een beetje. ‘Ik heb een boodschap voor de jonge heer Robert Zap,’ zei hij, duidelijk met zijn tong in de wang. ‘Dan ben ik hier toch goed?’ Marco draaide zich walgend van hem weg. ‘Robbie,’ brulde hij, ‘een postiljon d'amour. En avant! Les jours de gloire sont arrivés.’ Hij schudde Robert aan de schouder, zonder direct resultaat. Robert was, dat dient zeker vermeld te worden, nog erger dronken geworden dan Marco. Hij lag naakt in het bed, op zijn buik, met zijn maag over zijn kussen, en zijn ontwaken was een kennismaken met ellende, met ademnood, met perspectief. Robert stommelde ten slotte, na opwekkende teksten van Marco, toch naar de deur en stond tegenover Heemann, die met ingehouden vrolijkheid zijn boodschap formuleerde: ‘Mevrouw Catherine Vermul-Derije laat u vragen of u genegen bent vanmiddag een wandeling te maken met haar dochter Louise in de omstreken van het dorp Villars.’ ‘Watte,’ was Roberts meest zinnige reactie, waarna Heemann de zin opnieuw voor hem afdraaide. Robert knikte ten slotte. ‘Zou u het schikken als ik u over een half uur kom ophalen?’ vroeg de bediende. | |
[pagina 39]
| |
‘Zeker,’ zei Robert, die langzaam wakker werd. Hij wachtte tot de deur werd dichtgetrokken en wankelde naar zijn bed terug. ‘Marco,’ zei hij, ‘hoorde jij wat ik hoorde?’ ‘Ik voel me zo ziek als een hond,’ zei Marco, ‘maar ik geloof dat ik het gevoel heb dat ik begrijp dat het initiatief uit mijn handen gehaald wordt. En zodra ik kan denken zal ik er als een gek over nadenken. Maar ik denk dat het wel 1939 wordt voor ik weer alle lobben vrij van alcohol heb.’ Robert stak zijn hoofd onder de kraan. ‘En als wij naar het Rijnland gaan / jeneeee-vertje, jeneeee-vertje,’ zong hij. Ten slotte heerste er volgens de politici vrede op aarde, zolang hij en zij het leven hielden.
Robert had zich zorgvuldig gekleed en gewassen, maar toen hij aan de deur van de suites van de Vermuls klopte, voelde hij zich rotter dan een uur geleden toen hij alleen maar een verschrikkelijke kater had. Kees Heemann liet hem in een kamer, waar de oude Catherine Vermul-Derije aan een bureau zat te werken. Ze hief het hoofd en zei, tamelijk dreigend: ‘U doet alsof u verliefd bent op mijn dochter.’ Robert had het moeilijk. Hij had teveel spuitwater gedronken om zijn maag te helpen en streed met omhoog stijgend koolzuur. ‘Buwwaaaaphhhpp,’ zei hij bescheiden, en citeerde vervolgens wat Marco hem geleerd had: ‘Mevrouw, ik ben Robert Zap. Ik kan 24 vrouwen met geld trouwen als ik naar het geld zou kijken. Dat is niet zo moeilijk. Ik kan echter maar vier vrouwen trouwen als ik naar de vrouwen zelf kijk. Uw dochter is daarbij de eerste. Ze heeft op mij de meeste indruk gemaakt door haar vrouwelijke kwaliteiten. Daarom tracht ik haar te veroveren. Als u over het geld begint, eerlijk, dan zijn er nog zoveel mogelijkheden. Als u over haar zelf begint is er maar één. Dan moet u já zeggen.’ Hij zweeg vrij benauwd. ‘Kijk,’ zei Catherine, ‘ik zal je eerlijk zeggen dat ik je niet vertrouw. Ik heb daar alle redenen voor. De mensen zeggen altijd dat ik streng ben, en arrogant. Nou, ik zal je dit zeggen, ik ben niet alleen streng, ik ben bijzonder arrogant.’ | |
[pagina 40]
| |
Robert knikte, terwijl hij naar de kleine vrouw achter het bureau keek, met het gebeeldhouwde gezicht, de versluierde ogen, de stekende oogjes. ‘Sta 's op,’ zei Catherine. Robert stond langzaam op. ‘Waarom?’ zei hij, even langzaam. ‘Ik probeer het maar.’ zei Catherine. ‘Ik probeer of je bruikbaar bent. Kom eens even mee.’ Ze liep, klein, en als een soort duikelaar met haar rokken over de grond, voor hem uit naar haar slaapkamer. Robert bleef in de hoek bij de deur staan, en zag het grote bed met de grijze sprei. ‘Dát,’ zei Catherine, ‘is het schilderij dat altijd boven mijn bed hangt, waar ik ook slaap. Wat denk je dat het voorstelt?’ ‘Dat is een middeleeuwse onthoofding,’ zei Robert, met enige aarzeling. ‘O nee, nà de middeleeuwen,’ zei Catherine. ‘Dit is een prent die het gezag verbeeldt. Je ziet die man die met zijn hoofd onder het mes ligt, is het niet? Wat denk je dat zijn ogen uitstralen?’ ‘Vrede,’ zei Robert. ‘Dat dacht je,’ riep Catherine. ‘De mensen denken maar wat. Die denken revolutie, of opstand, of zoals jij vrede. Maar het is deemoed. Dát is het gezag. In deemoed heeft zelfs de misdadiger het hoofd neergelegd. Wij, Vermuls, wij zijn calvinisten, maar door geboorte is in onze familie langzaam een Junker-traditie ingegroeid. De Vuist regeert het volk. Ik heb de avro al eens voorgesteld dat zij als nationale omroep een soort ‘Vuist’-programma zou moeten maken. Een programma op zaterdagavond waarin alle nobele ideeën van dit ons volk naar voren zou moeten komen.’ ‘En wat zei de avro?’ vroeg Robert, die het zweet in zijn overhemdsboord voelde. ‘Begin seizoen 1940 zal er ruimschoots aandacht aan mijn verlangen worden besteed,’ zei Catherine, ‘voor de eerstkomende maanden heeft de radio alles al vastgesteld. Een slap excuus. Maar zomer 1940 zullen ze me niet ontsnappen.’
Toen Robert en Louise door het hek de oprijlaan van Hotel Margueritha verlieten werden ze nagekeken door tenminste drie personen. Achter de vitrage van de ontbijtzaal stond Marco | |
[pagina 41]
| |
Zap. Hij had zijn armen over de borst gekruist, en ondanks de kater voelde hij dat er nog méér redenen waren om zich onbehaaglijk te voelen. Zijn eigen plan, dat geniaal en simpel van opzet was, was door een slimmer persoon doorkruist, en hij kon alleen maar afwachten tot er iets zou gebeuren dat hem opnieuw het initiatief bracht. Robert was misschien vijftien minuten in de kamer van Catherine Vermul geweest en daar liep hij, op de oprijlaan van het hotel. Hij praatte opgewekt tegen Louise Vermul, die stil naast hem liep, een gezet, tamelijk vol lichaam op taps toelopende varkensbenen. ‘Als de mode doorzet loopt ze in 1942 te koop met varkensknieën,’ velde hij alsnog een vaag oordeel. ‘Tenzij de mode zich op korte benen instelt.’ Boven hem, in de werkkamer van Catherine stonden mevrouw Vermul en de heer Helemers. ‘Wat denk je, Jan?’ vroeg Catherine. ‘Ik geloof niet dat je fouten maakt,’ zei de man. ‘En hun huwelijk?’ ‘Ach,’ zei Helemers. ‘Dat is iets dat in Gods hand rust. Maar het maakt een einde aan de ongerustheid rondom haar en Christiaan. En ik heb geen slechte indruk van hem. Misschien leeft hij te veel onder invloed van zijn broer.’ ‘Dat is te regelen,’ zei Catherine. Ze keken de jongelui na, en zagen dat nu op zijn beurt Heemann het oprij pad verliet, in dezelfde richting als de twee gelieven. ‘In hoeveel tijd kunnen we Zap-buizen naar Dublin overbrengen?’ vroeg Catherine. ‘Als de bank meewerkt, binnen een paar maanden,’ zei Helemers. Catherine bleef naar buiten kijken. ‘Het is voor Louise het beste,’ zei ze ten slotte. ‘Ik kan haar altijd nog vertellen wat in het Roergebied met de Von Essenbecks is gebeurd.’ Ze ging achter haar bureau zitten. ‘Alles is nu geregeld,’ zei ze. ‘Jan, wil jij vragen of ze juffrouw Dekker bij me sturen. Dat is de enige met wie we nog een appeltje te schillen hebben. En dat zal ze niet leuk vinden.’ |
|