Het blad besteedde drie pagina's aan de vraag of dat nu wel zo goed en mooi was. Het was, concludeerde het, wel rein, maar niet zo fijn.
Het gesprek was kort. ‘Loopt fase A?’
‘Ik geloof het wel,’ zei Robert.
‘En zorg anders dat het gvd loopt,’ zei Marco.
‘Misschien kunnen de heren een sigaar gaan roken in de lounge,’ zei Catherine, na haar amen. De generaal sprong op als was het een bevrijding. ‘Dat is een goed idee,’ zei hij, ‘Helemers, kerel, ik bied je een waarachtig goed cognacje aan. Of heb je liever een Poire-William?’
Omdat Catherine aan tafel bleef zitten, deden de andere dames dat ook. Toen Kees Heemann met de vaat verdwenen was, zei Catherine: ‘Louise, wie is die jongeman die je steeds groet?’ Het klonk als gewoonlijk als een order.
Louise werd rood. ‘Wie bedoelt u?’
‘Je weet heel goed wie ik bedoel. Jullie groeten elkaar hier in het hotel. Jullie groeten elkaar in de kabeltrein.’
‘Hoe weet u dat? U heeft 'm zelf toch niet gezien?’
‘'t Schijnt erg opvallend te zijn, anders had ik het niet gehoord.’ Catherine glimlachte minzaam en keek van mevrouw Bode naar juffrouw Dekker en weer naar Louise. ‘Wie is het? Ik neem niet aan dat jij iemand bent die wildvreemden groet.’
‘Hij heet Robert Zap. Ik ken hem omdat hij in Leiden studeert.’
‘Zap? Toch niet van Zap-buizen?’
‘Ja,’ zei Louise. Ze probeerde hard te praten, maar ze wist dat haar stem schril klonk.
‘Dus iemand van die Zap die...’
‘Ja, zelfmoord gepleegd heeft,’ zei Louise.
‘Je hoeft niet zo uitdagend te doen. Ik val die jongen niet aan.’
‘Ik zie anders geen reden dat u me ondervraagt.’
Catherine sloeg tweemaal met haar vlakke hand op de tafel. ‘Ik ondervraag niet, ik vraag. Ik ben je moeder en daarom vraag ik. Ik hoor te weten met wie je omgaat.’
‘Ik ga niet met hem om. Ik groet iemand die ik in Leiden wel eens ontmoet heb.’