69.
Ik liep de trap af. Op de eerste etage stond ik stil bij twee grote deuren. Er was in handschrift op geschilderd: Reilof Willem Bastaard van Heenvliet. Achter de deuren klonk een luid, aartsvaderlijk ronkend, snorken. Ik stond stil. Wat voor zin had het om de Baljuw te wekken? Om opnieuw een toespraak aan te horen van de ongekroonde koning van Zeeland, met alle in- en buitenliggende slikken en schorren? Ik had zelfs meegedaan en een klein geel pestboekje geschreven. Aan het eind van de gang ging een deur open en Quasimodo keek om de hoek.
‘Ksssstt,’ riep hij, ‘wegwezen, strontemmer. Kssst.’
Ik liep de volgende trap af. Bovenaan zat een grote bruine, pikant-ondeugende tegel ingemetseld: ‘Hier kezen... De Twee Wezen’. Onderaan hing een schilderij van Elizabeth van Heenvliet, echtgenote van Adriaan van Kruiningen. Het was geschilderd in 1407, maar het lachte me nu nog uit.