een aanklacht tegen de bastaard indienen. Ik weet nou ook waarom: ze had De Putter verboden om zo laat nog op pad te wezen en toen is die oude met behulp van de chauffeur die Van Heenvliet gestuurd had, 'm gesmeerd door het raam.’
‘Wat voor aanklacht?’
‘Schade, als hij doodgaat, of zo. Maar 't is al gesust, weet je door wie? Door de dominee daar. Vrouw De Putter heeft 't me zelf verteld, de dominee kwam een beetje sjoemelen, namens de bastaard. Geniaal, die man heeft nu alles platgemaakt. Niemand wil er naast staan als die Actie wat wordt.’
Job bracht een paar boterhammen met dikke plakken ham. En een cognac voor Kees Duivenhokke en een jonge voor mij. ‘Eet ze met hapjes,’ kraaide Kee uit de bedstee. Terwijl Duivenhokke at, vertelde ik hem wat er deze week was gebeurd.
‘Schitterend, schitterend,’ zei hij, het bloknootje waar hij aantekeningen op had gemaakt tegen zijn vette lippen drukkend, ‘o, dit is zo schitterend, dat ik dit nog heb mogen meemaken voor ik door de drank ben weggespoeld. Job! Drank!’ Hij tikte als een bezetene tegen de asbak.
‘Hoezo,’ zei ik, een beetje suf door de zware sigarenrook in het café, en de uitputtende nacht die ik achter de rug had.
‘Nou,’ zei Duivenhokke grijnzend, ‘er is vanmiddag een persconferentie geweest. De hoofdcommissaris, twee gedeputeerden, én Van Heenvliet. De aanvallen van onverlaten op toeristische bedrijven zijn nu uitgebreid met brandstichting in een gebouw waar een aantal notabelen vergaderde over de oprichting van een Zeeuwse Raad. De bestrijding van de misdaad moet krachtiger worden dan ooit...’ Duivenhokke lachte dat de tranen het in zijn kleine oogjes niet meer konden uithouden. ‘Maak je niet ongerust,’ zei hij, nog steeds door lachkrampjes onderbroken, ‘de signalementen van de boeven zijn zo vaag, daar halen ze jou niet uit...’
Job kwakte weer volle glazen op tafel. Terecht.
‘Kijk me niet zo aan,’ gierde Duivenhokke. ‘Je hebt me zelf verteld dat gisteravond je vriend die eh Roost aangeklaagd werd als binnendringer. Jij dacht dat dat een grapje was? Ze zullen er niet op terugkomen, geen slapende honden wakker maken. Als hij en jij 't ook maar niet doen. Anders pakken ze jullie nog!’