64.
Van de Daf deden allebei de koplampen het nog, al was de linker bijna loodrecht op de weg gericht. Omdat ik bang was dat ik de weg die we daarnet gereden hadden niet meer terug kon vinden, snorde ik langs de dijk richting Abeledorp, langs camping De Abeel, langs het huis van Vreugddal, en vond de lange streep macadam naar de Zaegse polder.
Twee kilometer verder, vlak bij de tweesprong, stond een roodwit hek, met daaraan twee rode olielampen. Ongetwijfeld een actie van Publieke Werken. Ik hobbelde half door de berm om er omheen te kunnen.
Ik was nog geen dertig seconden verder toen me een auto tegemoet kwam. Met vier koplampen aan, twee met groot licht, raasde een zware auto op me toe. Ik schoof opnieuw de berm in. Ik zag er een man of vijf, zes in zitten - in de flits van het voorbijgaan herkende ik alleen Arie-Ko, grimmig en verbeten achter het stuur.
Ik gaf gas en stuurde weer de weg op. Maar ik had nog geen halve minuut gereden of er kwam opnieuw een tegenligger. Ik schoof weer de berm in. De auto, een witte Volkswagen, stopte langszij. Uit het voorste raampje boog zich het hoofd van rechercheur Geleijnse. ‘Hé,’ riep hij, ‘heeft u misschien een Mercedes gezien?’
‘Ja,’ riep ik, ‘hij ging die kant op.’
‘O, bent u het, meneer Lemming! D'r zijn d'r een paar uitgebroken, in een Mercedes.’
‘Die kant op,’ riep ik nog eens, achter me wijzend. Uit het achterraampje hing een jonge agent met een snor en een karabijn. ‘Tempo!’ riep hij lusteloos. Blauwe wolken krulden door de lichtbundel van mijn rechterkoplamp, Geleijnse reed venijnig gasgevend weg.
Het Klamvoeder-magazijn stond nog volop in het licht van schijnwerpers, ik drukte extra op het gaspedaal toen ik het in de verte zag. Maar ongeveer honderd meter vóór de poort kwam ik een man tegen die met grote passen van de Klamvoeder wegliep.
Ik herkende het colbert met de grote ruiten, remde en draaide het raampje open.
‘Jubal! Wat doe je hier?’