‘Den Eiber,’ zei Roost, ‘een neef van oom Gerard, en ik ken ‘m ook wel. Die man heeft 't niet breed, dus die wou 't graag doen. Hij heeft veel harder geld nodig dan de Moker. En hij is een goed stroper, dus hij kan wel wat. De chauffeur en die twee pichums daar in het weiland, die komen nooit meer los, geloof dat maar gerust.’
‘Dat is zijn echte naam, Den Eiber?’
‘Welnee, hij heet Koole, geloof ik. Den Eiber is omdat hij 21 kinderen heeft.’
‘Ik moet zeggen dat je een fijne vent bent. Ko, op jou valt te bouwen.’
‘Wat maakt dat nou uit? 't Is toch goed gegaan? En je hebt 't rapport van den Eiber gehoord. Er is kaarsverlichting, de ingang is in de kelder en die keldergang is ook slecht verlicht. Dus we komen best niet herkend binnen. En dat is toch alles wat je wou?’
‘Ja, maar ik ben nu een vent van over de zeventig. Trouwens, heb je zijn portefeuille?’
‘Hier,’ zei Roost, ‘die ik zelf in mijn zak heb is die van Abimelech Bruygom uit Krabberswaal.’
De portefeuille die hij me gaf was flink dik. Er zat ruim 2500 gulden in, vrijwel geheel in eenvoudige coupures van 100. ‘Ceesje Stalchwijn Hendrikus de Putter,’ stond in het paspoort, geboren te Ossenisse op 11 november 1899, domicilie hebbend in Kruiningen. ‘Ik ben inderdaad over de zeventig,’ zei ik tegen Roost, ‘als je me nog één keer kwaad maakt, zak ik in mekaar.’
We keken door het raam achter den Eiber. In de verte werd het Klamvoeder-complex zichtbaar. Het was niet hoog, een meter of zes, maar wel uitgebreid. Sommige stukken van het grote vierkante gebouw waren in baksteen opgetrokken, andere waren erbij gezet, of ertegenaan gezet, met als voornaamste bekleding pokdalig golfplaat.
Den Eiber draaide zijn hoofd. ‘Ik ga door het hek, rij achterom het gebouw en dan is er een afrit naar beneden.’ Boven het hek bij de ingang hing een klein lampje vastgebonden aan een houten paal. Den Eiber draaide zonder aarzelen het terrein op, reed langs de flank van het gebouw en maakte een bocht naar links. We doken een soort tunnel in, een afrit, waarvan het einde zwak verlicht was. Toen we beneden stopten ging een grote houten