De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd43.Het was kwart over elf toen ik Middelburg binnenreed. De motor van de 124 gierde nog steeds als een waanzinnige uit een tvserie, maar ik dacht nu al dat het erbij hoorde. In een streekroman zingt de ketel op de kachel ook altijd. Ik reed rond door de stad en besefte dat ik niet wist waarom ik dat deed. Toen ik uit Nisse wegging was het om Germaine Hoedskruid in Middelburg op te sporen, maar mijn zijsprong naar Veere had door de plaatselijke hartstochten veel te lang geduurd. Ik keek uit naar de geparkeerde auto's, naar haar Volvo, of naar de zwarte Mercedes, waarin Frank van de Luijster, directeur van nv de Bastaard, aan ons verschenen was. Na een half uur zag ik de onzinnigheid daarvan in en reed door naar Vlissingen, naar het hotelletje ‘Het Slot’ waar ik al eerder geweest wasGa naar voetnoot1. Beneden, in cafetaria ‘De Slotpoort’, was het doodstil. Er zat een lange man die traag aan een knakworstje was begonnen. De baas zat achter de toonbank en keek met gesloten ogen naar iets teers. Hij schrok van mijn: ‘Zwarte koffie’. ‘Bent u ook naar de meeting geweest?’ vroeg de man van de knakworst. ‘Welke bedoelt u?’ vroeg ik, want hij zag er niet erg sexy uit. ‘Van het pro-Dauw-comité,’ zei hij. ‘Dat is tegen de industrievestigingen. En in principe begrijp ik dat en deel ik dat. Maar ik wérk er wel. Bij de Krabo nv. Daar hou ik de produktie bij. Dat gaat aardig. Dan denk ik, dat zit goed voorlopig. Maar dat comité houdt de vervuiling bij. De bomen rotten weg en de uiers worden kleiner. Ja, wat moet ik dan? Kijk, ik ben een getogen Zeeuw. Goed van karakter ben ik ook, en onbesproken van gedrag. Rechtschapen ben ik, al heb ik nu een paar borreltjes op. Zo zuiver als poppestront ben ik. Dus ik spreek eerlijk, en als mens. Toen ik een kleine jongen was heb ik op school geleerd - en ik was op de school met den bijbel te Hansweert - dat de enige | |
[pagina 157]
| |
kans voor de Zeeuwse toekomst was de openlegging van dit eilandenrijk en het aantrekken van industrie. Het silhouet van de dromerige polders zou veranderd moeten worden, schoorstenen en kranen zouden moeten domineren en vreugde en welvaart verspreiden. En nou zit mijn zoontje op school. Niet op de school met den bijbel, want dan moet hij twee gevaarlijke kruisingen nemen per dag, dus daar beginnen we niet aan. En wat leert hij? Dat Zeeland onder dreigt te gaan in de greep van de industrie. Dat schoorstenen en kranen tekens zijn van de afbraak van het leefmilieu. Ja, wat moet ik nou?’ De baas die, diep in zijn stofjas, verder zat te dromen deed een oog open.’ Je moet je niet druk maken,’ zei hij. ‘Dat is allemaal al geregeld. Als jouw zoontje zo oud is als jij is de mens al veranderd. Dan heeft hij longen van spons, of kieuwen onder z'n kraag, en dan kan 't geen kwaad meer. De mens in de schepping past zich aan. Ga maar eens kijken in het museum. Zeshonderd jaar geleden waren de bedsteden hoogstens anderhalve meter lang. De mens paste zich daarbij aan. En het stonk als de hel in die dingen en de mens had gewoon wat meer haar in zijn neusgaten. Later werden de huizen groter, en dus de bedsteden, en toen is de mens vanzelf langzaam ook langer geworden. Dus wat wil je nou?’ De man wachtte lang met iets terug te zeggen. ‘Geef nog maar een knakworstje,’ zei hij. ‘Ik zal d'r wel bij denken dat ze vroeger nog kleiner waren.’ De baas sloot vermoeid zijn ogen. ‘Geen schaduw zonder zon,’ zei hij zuchtend. ‘Die industrie is tenminste ver van je bed. Je ademt 't in, 't komt langzaam in je pens, net als een parel. Je slibt dicht en dat moet je dragen als een Zeeuw. Dat kan ik hebben. Maar die behouders van Zeeland, daar moet ik spontaan van over de strot. Die valle wè, maor niet mee. Je hebt 't gehoord, iedereen praat erover. Als je niet betaalt, dan steken ze je voor je donder. In Abeledorp hebben ze iemand levendig begraven. Met z'n kop net buiten de aarde.’ ‘Hoe bedoelt u: als je niet betaalt?’ Hij opende zijn ogen en keek me argwanend aan. ‘Dat zeggen de mensen,’ zei hij. ‘En 't is logisch ook: als de industrie het geld | |
[pagina 158]
| |
niet binnenbrengt, moet een ander het doen. Dus vragen ze geld aan de middenstand. En als die niet betalen steken ze je voor je donder. Iedereen zegt 't.’ De man met de knakworstresten in zijn mond boerde. ‘Ik werk al twaalf jaar bij Krabo nv. Op de produktie. En nou zegt mijn zoon dat ik rechts ben.’ ‘Wat kan 't je schelen,’ zei de kastelein. ‘Rechts of links. Als je niet betaalt, steken ze je voor je donder. De fabrieken weg, de toeristen weg. Waar heb ik dit cafetaria dan voor geopend. Om me neige kroketten op teten?’ ‘Ja,’ zei de man van de knakworst vaag, ‘krokét! Da's een goed idee.’ |
|