De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Man rijdt van dijk
kattendijke - De Amsterdammer R.L. is gisteravond door onbekende oorzaak van de dijk geraakt, ter hoogte van het Sluisje. De heer R.L. werd uit de wagen geslingerd en door een passerende bromfietser onder aan de dijk gevonden, naast zijn auto, die beschadigd werd. Hij werd in het Goese streekziekenhuis opgenomen met inwendige verwonding. Zijn toestand, volgens de dienstdoend arts
Hoe mijn toestand was stond een kolom verder, onder een verhaal over mosselen in de Roompot die te veel vervuild plankton tot zich genomen hadden. ‘Prof. Knorringa hoopt dat de toestand spoedig weer normaal zal zijn en de handel hervat kan worden.’ ‘...laat zich ernstig aanzien,’ stond daaronder. Dat is de tol die een krant betaalt als ze tot diep in de nacht actueel wil zijn. Om half tien kwam weer een dienstdoend arts bij me binnen. ‘Al in het ochtendblad bezig?’ kraaide hij. Hij had een klein geitesikje dat gelukkig aan zijn kin hing. De zuster die hem vergezelde had een stem om cokes te kloppen. ‘Dit is de vent die van de dijk gekacheld is’ zei ze kloppendGa naar voetnoot1.. De dokter stond naast mijn bed en keek op me neer. Daarna bukte hij zich en drukte met twee handen op mijn borstkas, zodat mijn gekwetste ribben opnieuw kraakten. ‘Kloothoer,’ kon ik nog net uitbrengen. ‘Yes,’ zei hij, en sloeg met zijn rechtervuist op zijn platte linkerhand. ‘Pats, pats, yes?’ ‘Yes, pats,’ riep ik. ‘Twee keer pats.’ ‘Wat zegt-ie?’ vroeg de arts, terwijl hij een watje uit zijn oor haalde. ‘Niks pats, dokter,’ raspte de zuster, ‘dit is de man die een ongeluk met zijn auto had.’ ‘Goede vrouw,’ zei hij vermoeid, het watje weer in zijn oor duwend, ‘deze man heeft een pak slaag gehad. Een tijdje rust voor de ribben. Dan gauw weg.’ En ondanks haar protesten liep hij door naar het bed achter het volgende kamerscherm, waar | |
[pagina 130]
| |
zo te horen een man lag die dacht dat hij een ventilator was. Op pagina zeven opende de pzc met een sappig verslag van de moord op de botenverhuurder van Veere. Over twee kolom een foto van een deur van een damestoilet, los tegen een boom. Er was een soort engeltje met een rokje opgeschilderd, althans dat was vaag te zien. De deur was door de politie speciaal vrijgegeven voor de foto, stond erbij. Omdat er verder weinig bijzonderheden waren over de dood van J.B. Bruinisse, die op verschillende plaatsen van vrij dichtbij door kogels ‘op fatale wijze was geraakt’, gaf het stuk nog een sobere opsomming van de moorden op Lemming, Wabeke en Bonzij. ‘Gisteren,’ zo stond er verder, ‘is ook in deze krant gesuggereerd dat er sprake zou zijn van een terreur onder campinghouders en anderen uit het toeristenbedrijf. De politie heeft dat ontkend, maar dat is niet voldoende om de ongerustheid weg te nemen; al dient men daarbij aan te tekenen dat het volstrekt onduidelijk is wie hier terreur zou uitoefenen. Navraag van onze redacteuren bij diverse campinghouders leverde niets op, men weet van geen bedreiging. De heer Bruinisse is niet beroofd, zijn zuster, die bij hem inwoont, mist geen geld of wat ook. De heer Bruinisse had geen vijanden. Er waren maar enkele boten in zijn haventje afgemeerd en al deze toeristen hebben een sluitend alibi.’
Er kwam een zuster binnen. Ze had een spits kopje, een wat terugwijkende kin en een verschrikte oogopslag achter een bril met een zwaar montuur. Maar ze had lange benen, ze leek gemaakt voor laag liggende patiënten. ‘Kan ik u opschrijven voor koffie, mijnheer?’ ‘Zwarte koffie graag, zuster... eh, hoe moet ik u noemen?’ ‘Zuster Arendje.’ ‘Zuster Arendje, ik zou graag iemand willen opbellen, hoe doe ik dat?’ ‘Dat moet u de hoofdzuster vragen. Ik moet rond voor de koffie.’ ‘Zuster Arendje, luister 's. Bent u een gewone verpleegster of een kritische verpleegster?’ ‘Ik ben een leerling-verpleegster, meneer,’ zei ze ontwapenend. ‘Zuster, eigenlijk zou u even hier op bed moeten komen zitten. | |
[pagina 131]
| |
Leerling of niet, het gaat erom of u kritisch bent. Ik bedoel: bent u bereid, wilt u, zelfstandige beslissingen nemen? Dat is het punt. En toevallig zit ik ook in een noodsituatie. Wilt u voor mij de politie bellen? Hier in Goes. U vraagt - dringend - naar inspecteur Jubal. U vertelt hem dat ik hier lig en of hij als een haas hierheen wil komen.’ ‘Maar ik moet met de koffielijst rond, meneer.’ ‘Zuster Arendje. Ten eerste is dit een kwestie van leven of dood. En ten tweede is het de vraag of u nu een kritische verpleegster wilt worden of niet!’ Ze keek me erg verschrikt aan, maar dat had ze al die tijd al gedaan, dus dat viel niet op. Wel verliet ze in hoog tempo de zaal. Ik probeerde op te staan. De spieren van mijn borst en mijn buik vonden het niet leuk en het zweet brak uit al mijn poriën, vooral die van voorhoofd en nek. Ik keek nog eens even naar de blauwe plekken op mijn borstbeen en in de omgeving daarvan en liet me in het bed terugvallen. Zuster Arendje kwam pas na een kwartier terug. Ze bracht een kopje thee. ‘U mag helemaal geen koffie,’ zei ze verontwaardigd. ‘U staat op de lijst voor lichte thee. Vanwege uw maag. Dat is niet aardig van u.’ ‘Ik wist het niet,’ zei ik. ‘Eerlijk, ik wist het niet.’ Ze begon mijn lakens recht te trekken en te doen of ze mijn kussen opschudde. Ondertussen fluisterde ze me toe: ‘Die inspecteur Jubal is er niet. Die is naar een begrafenis in Abeledorp. Maar ik heb de boodschap afgegeven.’ ‘Ga heel even op de rand van het bed zitten,’ zei ik. Ze deed het en ik liet mijn hand onder haar rok glijden en beklopte haar stevige heup. ‘Dat is excellent werk,’ zei ik. ‘Vooral omdat die agent dat van die begrafenis nooit had mogen zeggen. Erg goed, dank je wel.’ ‘Is dat echt zo?’ vroeg ze ongelovig. ‘Tenzij die agenten hier niet deugen. Maar in de cursussen die ik gelopen heb voor geheim agent van de inlichtingendienst was het krijgen van zulke informatie moeilijk, en voor het verstrekken ervan werden zware straffen uitgedeeld.’ Ik streek haar nogmaals over de hoge heup en het spanningsveld van haar broekje. Ze schudde haar hoofd en mompelde de meest Zeeuwse van | |
[pagina 132]
| |
alle teksten die ik ken: ‘'t Is frêêd-éh?’ - vrij vertaald, het is bar, vind je niet. ‘'t Is frêêd,’ bevestigde ik met zachte stem. ‘Wanneer zie ik je weer?’ ‘Na het eten,’ zei ze. ‘Dan kom ik rond met de lijst voor de puddinkjes.’ |
|