twee stijve lippen tegen de mijne en 't kostte enige moeite ze zo te ordenen dat het op kussen begon te lijken.
‘Kajje wel,’ riep een jongen die langsfietste, ‘twee op mekaar is altijd raar, oeap!’
We reden richting Zeelandbrug en sloegen rechtsaf naar Wilhelminadorp. Langs de proeftuinen, over het kanaal van Goes en daarna naar de dijk naar Kattendijke. Een mooie dijk, met zwierige slingeringen en aan beide kanten bomen, op de dijk, langs de smalle weg. Ik stopte. Het was nog volop licht, al hing de schemering in de lucht. In Kattendijke, dat verderop rechts onder aan de dijk lag, deed hier en daar iemand het licht in de alkoof al aan.
‘Dit is de dijk,’ zei ik. Maar de nuance ontging haar, al of niet opzettelijk. Ze strekte haar arm en nam me opnieuw in de houdgreep. Dit keer nog onverwachter dan daarnet, en in mijn poging om steun te vinden legde ik mijn hand op haar rechterborst; een kleine borst, maar uiterst fier, die zich nog verder oprichtte.
Ze kuste gretig, met toch iets van preutsheid. ‘O Rutger,’ zuchtte ze, ‘wat heb ik hier naar verlangd.’
‘Sorry, ik moet even gaan verzitten,’ zei ik en schoof in haar richting, half op de handrem. Ze legde haar handen speels op mijn gulp.
‘Sleutelbos of aansteker?’
Ik voelde dat ik bijna bloosde, zo onverwacht hoorde ik een stuk folklore uit mijn vroegere schooldagen tot leven komen.
‘Laten we doorrijden naar de zeedijk,’ zei ze.
Ik had de hand al aan het contactsleuteltje en keek in de achteruitkijkspiegel. Ik startte heel langzaam.
‘Cora,’ zei ik. ‘'t Is vervelend, maar ik denk dat we onze plannen moeten wijzigen. Achter ons staat een rode Opel, die vanmiddag ook al achter ons aanreed. - Niét omkijken.’
‘Wat bin dat dan voe mêênse?’
‘Wat grappig dat je nu ineens Zeeuws spreekt. Ik zie geeneens mêênse. Wat is de snelste weg naar huis?’
‘Je kunt hier rechtsaf, door Kattendijke, dan Kapelle en via de brug naar Abeledorp. Je kan ook rechtdoor over de dijk via Wemeldinge.’
‘O.K. Hou je vast, daar gaan we.’ Ik reed in hoog tempo weg.