De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
sterk.’ Hij sipte ervan (zo heet dat) en wees met hand, glas en al op Cora. ‘Zeeuwse, hè?’ zei hij flemend. ‘Ja, dat hoor ik direct. Dat heb je hier altijd als er mensen uit Holland komen, ze vallen op de beste wijven die we hebben. Ja, jezus, 't is collaboratie, maar de wetten verbieden het kaalscheren.’ Hij lachte uitbundig, maar wel vreugdeloos. ‘Kindje,’ zei hij tegen Cora, ‘wees blij dat je nu leeft. Jij kan laten zien wat je hebt. Jonkheer Sas, de grootste Zeeuw van de jaren twintig, die zei nog: “Duivenhokke, 't zit in de onderrokken!” In die tijd moesten we nog raden. Ik kan natuurlijk niet ontkennen dat we wél steeds goed raadden. Wat een tijd! Als jongen kon je alles doen, maar een meid zat thuis te wachten. Op het huwelijk. Weet je dat er op veel van de Zeeuwse dorpen bij het trouwen de foto het belangrijkste was? Het wijf werd in witte kant gerold en dan reden ze naar Goes, naar de kiekkast. En soms kwamen ze uren te laat; én in de kerk én op het stadhuis zaten ze maar te wachten. Dat was het huwelijk: als je eenmaal op die foto stond kwam je er nooit meer af. In de tijd dat ik pas bij de Heraut was trouwde een ongetrouwde boerenzoon van 46 met een ouwe vrijster van veertig, die zo dik was dat ze niet meer uit bed kon. Tietemie, werd ze genoemd. Die foto is gemaakt, de bruigom met hoed en handschoenen naast het bed. En op grond van die foto zijn ze in het stadhuis in de echt verbonden. Hoefden niet eens te komen.’ Een jongen in een stofjas riep om de hoek: ‘Baas, een fout in de präg.’ ‘Sorry,’ zei Duivenhokke, en hij verdween, ‘de krant gaat voor.’ ‘Wat moet je met die man?’ vroeg Cora, niet op haar gemak. ‘Als hij niet geroepen was, was hij zelf wel even weggegaan. Dat soort oude journalisten moet je altijd even de tijd geven om na te denken. Hij overweegt nu of hij met me wil praten. Als we te licht worden bevonden dan komt er niks van, anders zit 't wel goed.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Dat is een beetje raden. En afgaan op een studie van de patronen bij het drinken.’ Even later kwam Duivenhokke breed lachend weer binnen. | |
[pagina 121]
| |
‘Je komt toch niet praten over mijn stunt?’ riep hij. ‘Dat is het mooiste verhaal van ooit. Mijn “Heraut” is beroemd om zijn hengelrubriek. Een puike rubriek, vooral omdat ik hem zelf schrijf. En je kan van mij veel kwaad zeggen, maar die rubriek is goed. En wat gebeurt? Ik kom een tijdje terug in café Krom, in Yerseke, een goed hengelcafé. En daar staat een nieuwe baas. Heiler. Heiler, heet die man. En die hoor ik zo zeggen dat het rubriekje uit de Heraut niks is. Dat er zeker honderd lekkere viswatertjes in Beveland alleen al zijn waar die wijsneus van de Heraut nog nooit van gehoord heeft. Een dom rubriekje, daar kwam meneer Heilers redenering op neer. Over zo'n nieuwe baas wordt natuurlijk in zo'n café gepraat en ik verneem dat deze Heiler toch een goed vissertje is. Brengt heel wat mee terug. Schijnt zelfs met een touwtje aan zijn bamboestokje een keer een pijlstaartrog uit het water gekregen te hebben. Daar heb je verder niks aan, natuurlijk, je komt in een kadertje in de krant, dat wel, en je kan ook vissen, maar verder heb je er niks aan. Dus ik ben op een zeer vroege ochtend naar Yerseke getrokken. En ik ben die Heiler gevolgd. Naar zijn stekkie. Ik stond van 200 meter te kijken, verderop, op de dijk en ik dacht: “Heiler, boosaardig hengelpersoon, jij zult daar niet lang meer alleen staan.” En vorige week donderdag kon je in mijn rubriek ook een tip voor een mooi visplekkie lezen. Zaterdagochtend ben ik pas even gaan kijken, toen kon ik het niet meer houden. Veertig man - maar 't was nog vroeg. Diezelfde zaterdag had ik mijn praatje voor Brussel-Vlaams, “Tips voor vissen in de Zeeuwse wateren”, en toen heb ik dat plekje ook nog maar even genoemd. Dus de eerstkomende weken zal 't druk zijn op 't plekje-Heiier. Afgezien van de Belgen die 't vast voor de zomer of de herfst genoteerd hebben.’ ‘U bent niet makkelijk,’ zei ik. ‘Nee,’ zei hij, schenkend, ‘dat woord staat bij Kees niet in het woordenboek. Daarom loopt mijn Heraut ook zo lekker. Ik probeer de mensen op te voeden, dat waarderen ze. En een burgemeester is ook God niet, dat hebben ze wel lang gedacht in Zeeland, en daar is ook een hoop ellende uit voortgekomen, maar nou ziet de Heraut zijn taak. Ook wat de wethouders betreft, als daar een brulaap bij zit, zetten we dat ook mooi in de | |
[pagina 122]
| |
kolommen. Ik zweer je dat als ergens in Goes een geheim rapport is, dan staat 't binnen twee weken in de Heraut. Als ik het wil tenminste - ten slotte moet die krant ook blijven bestaan.’ ‘Meneer Duivenhokke, ik ben naar u toegekomen vanwege de moord op de campinghouder in Abeledorp...’ ‘In Veere hebben ze er ook weer een te pakken genomen,’ onderbrak Duivenhokke me, met een vrolijke toon in zijn stem. ‘Kwam aandrijven vastgebonden op de deur van z'n eigen plee...’ ‘Ik begreep dat u op de persbijeenkomst, als eerste, met de theorie kwam dat het terreur was. Ik wou vragen, wat heeft u daar voor aanwijzingen voor?’ ‘Bèl-mêênse,’ zei hij, het zweet van zijn hoofd wissend, ‘da's mooi gezegd: de theorie van de terreur. Maar een aanwijzing... ik ben er gewoon over opgebeld. Een of andere linkmichel. Die zei: de terreur is begonnen. Als u geïnteresseerd bent kunt u al onze executies en martelingen exclusief voor de Heraut krijgen. Ik zei: O.K., hoe krijg ik die dan? Zegt die mafketel: Dat hangt van uw eerste verhaal af. En hij legt neer.’ ‘En wat is uw eerste verhaal?’ Hij pakte zijn glas, keek er diep in, stond op, klopte op zijn maag, ging weer zitten en zuchtte diep. Een soort jeugdsentiment voor pantomimeliefhebbers. ‘Kiek 'r 's ier,’ zei hij. ‘Ik moet het ook met Jubal maken. Als die het wil zit ik zo in de bak voor onbekwaam rijden. Ik zeg 't maar eerlijk. En als ik morgen een wethouder wil pakken, wil ik goed zitten bij de politie. Check and balances. Ik heb nu het woord terreur in de pers gebracht. Dat vind ik genoeg. Trouwens, zolang de diepvriesspinazie de Heraut nodig heeft en de rekkorsetten mijn lezers naar de winkel halen, wat zal ik dan nog exclusievere dingen verzinnen. Zo is de wereld toch? Je koopt toch je onafhankelijkheid?’ De jongen met de stofjas keek weer om de hoek. ‘Het kadertje voor de één,’ riep hij, ‘komt dat nog?’ ‘Ik moet weg,’ zei Duivenhokke, ‘mijn assistent ligt op bed. Een brommer die de hoek om kwam raakte met de spiegel zijn edele orgaan. We maken nou één exemplaar voor hem, met een kadertje op de één, dat onze employé S.K. door een brom- | |
[pagina 123]
| |
fietsrijder in het kruis werd geraakt. De politie heeft het geval onder handen. Geintje, weet je wel. En een hele organisatie want hij mag die avond niet de gewone Heraut in zijn bus krijgen.’ ‘Geen enkel idee wie de man was die u opbelde over die terreur?’ ‘Nee. Gewone stem. Leek me eerst een buitenlander, maar later zat er toch Zeeuws in. Probeerde misschien zijn stem te verdraaien.’ ‘Bedankt.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Zo zijn we hier. 't Is dat we vanavond moeten werken, anders zou ik zeggen laten we een borreltje gaan drinken. Kom nog eens terug, dan vertel ik alles over de corrupte troep hier.’ ‘Welke corrupte troep?’ Hij lachte daverend, terwijl hij de deur uitliep. En in de gang hoorden we hem nog roepen: ‘Zeeland natuurlijk! Luctor et emergo! Lukt 't vandaege nie, dan luktet merrege.’ |
|