moeten zitten, kan niet ontkomen aan de indruk dat hij staat op grond waar generaties zuipers en drinkers hebben gewoond die hun verachting voor het dreigende water manifesteerden door terug te pissen.
Om vijf uur keek de kleine archivaris op zijn klokje en stonden we weer op straat.
We zaten tevreden op een terrasje aan de Markt, ik had er zelfs speciaal mijn zonnebril voor opgezet. Voor ons zaten twee jongens en een meisje. De jongens waren pijprokers, en hadden kleine baardjes. Het meisje was zeer blond en had een groot, in elkaar gekneed hoofd. Ze bestelden alle drie hun derde bier, en spraken luid over een feestje waar ze zaterdag heen moesten. Het meisje stiftte haar lippen en boerde een streep vlak onder haar neus.
‘We kunnen ons beter eerst hier volgooien,’ zei een van de jongens. ‘Daar vragen ze één vijftig voor een biertje.’
‘We hoeven toch niet altijd zo veel te drinken?’ zei het meisje.
‘Hoor haar,’ zei dezelfde jongen. ‘Als jij ooit een kind krijgt, komt er voornamelijk schuim uit je tieten.’ Ze keek hem aan of hij een behaarde kruisspin was. ‘Bierschuim,’ mompelde hij nog, uitleggerig.
Op dat moment kwam een lange jongeman langs, met vrij lang haar, een zeer nauwe broek en een indrukwekkende recorder aan een band over zijn schouder. ‘Dag Jo,’ riep het meisje. De jongeman glimlachte flauw en hief zijn hand een beetje.
‘Die had ook beter in Amsterdam kunnen blijven,’ zei de andere jongen, stevig paffend.
‘Waarom?’ vroeg het meisje nogal heftig.
‘Die krijgt geen póót aan de grond, hier,’ zei de jongen, en ze schaterden er beiden om. ‘Stik jullie,’ zei het meisje er onverschillig doorheen.
‘Kom mee,’ zei ik tegen Cora. ‘Ik geloof dat dat de man is die we zoeken.’
Een struise vrouw, kauwend op een hele hoop krentenboterham in haar mond, wees ons de kamer waarin Jo Beernink verdwenen was. Hij zat op een bureau en luisterde naar de bandrecorder naast hem. Ik herkende de stem van inspecteur Jubal. Hij drukte een knop in en het werd stil.