De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd24.We stonden op de deel, in het armzalig licht van het kale peertje boven de ingang naar het woonhuis. De koe kwam zuchtend overend en zwaaide haar staart in de dunne lichtkring. We klommen de steile ladder op en stonden op de vliering, in het bijnaduister. We zagen vaag elkaars ogen, hoofd en schouders. ‘Als je die koe vergeet,’ zei ze met enige dreiging, ‘dan ruik je alleen het hooi.’ ‘Wat is het nou?’ vroeg ik, ‘de glimlach van een zomernacht, of houden we er gelijk mee op?’ ‘Ik ben vaak met een man naar bed gegaan,’ zei ze. ‘En op de | |
[pagina 92]
| |
trap naar boven hield hij me al vast. Dit is de eerste keer dat ik alleen boven kon komen als ik mezelf vasthield.’ ‘Op dat hout naast je ligt mijn lantaarn,’ zei ik, op mijn eigen vastberaden, simpele toon. Onder ons boerde de koe. De koe boerde onder ons. Er werd onder ons door de koe geboerd. Was dat de koe die onder ons boerde? Onder ons, boerde daar de koe? In ieder geval gingen verschillende gedachten door me heen, terwijl we daar stonden, tegenover elkaar. ‘Als jij je daar uitkleedt, doe ik het hier,’ zei ze. ‘Ik heb mijn kleren graag bij elkaar.’ ‘Een wuuf az d'n diek.’ Het was al zover met me gekomen dat ik in het Zeeuws begon te denken, terwijl ik in het halfduister steeds meer van de blankheid van haar lichaam begon te zien. ‘Lemming,’ zei ze, achter in haar keel, ‘komt er nog wat van?’ Ik liep naar haar toe, wankelend over de bundels hooi. Ik strekte mijn arm naar haar uit en ze greep mijn hand. We stonden nu tegen elkaar aan. Ik zette voorzichtig mijn voet achter de hare en duwde, waardoor ze met een smak achterover viel en mij meetrok. Behalve dat haar knie gevaarlijk langs mijn zak schampte was het een geslaagde manoeuvre. Voor ze kon vloeken kuste ik haar, en terwijl ik haar kuste voelde ik dat haar mond begon te lachen. ‘Waarom lachje?’ ‘Je bent kwaad, hè?’ vroeg ze. ‘Terecht.’ ‘Waarom terecht?’ ‘Ik weet het niet, laat eerst maar zien dat je kan neuken.’ Ze lachte daarop een beetje spottend. Ik kuste haar tepels en streelde haar buik en haar benen. Misschien kan alleen de ‘wij willen weten-dokter’ van Sextant ooit uitleggen wat het betekent een brede buik, waarin je de spieren en de ademhaling kunt voelen, te strelen. Germaine reageerde erop, het leek alsof alle spot en alle schamperheid uit haar wegvloeide. Haar spierkracht kwam pas terug toen ik verder ging, ze klauwde haar armen om mijn romp, knelde me tussen haar dijen en uit haar keel ontsnapten een paar volle, bronzen klanken waarvan Wagner alleen maar gedroomd heeft. | |
[pagina 93]
| |
Hooi kriebelt als de pest, vooral als je huid toch al zoveel prikkels heeft moeten verwerken. Bovendien moet je er niet in bewegen: overal kwam ik sprietjes tegen, tussen haar benen, op haar borsten en tussen haar billen. ‘Ik kan hier niet blijven liggen,’ zei ze, ‘als 't zo doorgaat word ik een weiland.’ ‘Je weet niets van gras,’ zei ik, ‘des avonds wordt het afgesneden en het verdort.’ Ze zuchtte. ‘Daar lig ik dan. De vrouw op de paardedeken.’ ‘Daar ligt ze dan,’ zei ik, ‘een vrouw as 'n pluumbedde.’ ‘Wat is een pluumbedde?’ ‘Heer, hoor hier de leidster van de Zeeuwse Actie. Ze is Goed Zeeuws Goed Rond, Van Kop tot Kont. Maar ze weet niet wat 'n pluumbedde is. - Dat is een veren bed.’ ‘Ik ga weg, naar mijn hotel,’ zei ze. ‘Ik hoor vijfhonderd muggen, klaar voor de aanval.’ ‘Laat me op je liggen,’ zei ik, ‘en op wat bereikbaar blijft sla ik ze allemaal dood.’ Ze ging op haar knieën zitten, en op dat moment viel er een manestraal door het kleine bestofte venstertje. ‘Je bent erg mooi,’ zei ik. Ze lachte schamper: ‘Dat zei mijn man ook vannacht.’ ‘Ken je Joachim van Babylon? “Haar tors was machtig en breed, geschapen voor het moederschap, haar bekken zacht uitgehold als de zoetste vallei in Israël?”.’Ga naar voetnoot1. ‘Ik heb geen tors.’ Ze probeerde mijn hand weg te duwen die langs haar rug gleed. Ik trok haar neer op de paardedeken. ‘O Germaine,’ zei ze, ‘is dat je lot? Liggend in de armen van een dagloner, wiens lichaam een teveel aan zetmeel en goedkope margarine verraadt, en wiens enige vertier het onbehouwen betasten van zijn vrouw is, speelterrein van zijn botte lusten, in zijn leger van rottend stro.’ ‘Dit is hooi,’ zei ik. ‘Hooi of stro,’ zei ze bitter, ‘het is het verschil tussen links en rechts.’ Ik lag achter haar, tegen haar rug. ‘Ik begrijp dat je Joachim | |
[pagina 94]
| |
van Babylon niet kent,’ zei ik. ‘“Mijn hand gleed langs haar heerlijke lenden, over het schild van haar buik”.’ Ze draaide zich om. ‘Als ik je ooit nog eens het woord lenden hoor gebruiken, dan bijt ik je strot af.’ Ik herinnerde me haar kaak en hoe ik vanavond al had gezien hoe graag ze zou bijten. Ik bukte me naar haar buik. ‘Ik wil je lenden graag vergeten,’ zei ik, ‘zolang het schild van je buik er nog is.’ Ze tilde haar bekken op en het dreunde tegen mijn kin. Mijn hoofd sloeg terug en ik zakte weer op de paardedeken. Ze boog zich over me heen. ‘Lemmingkje,’ zei ze, haar volle hand op mijn borst, ‘daar hou ik nou niet van. Ineens speel je meestertje over het blanke vlees van je slavin. Dat kan veel aardiger.’ ‘Dat is waar,’ zei ik, voor zover ik nog lucht had. Ik trok haar arm weg, en ze viel op me. Ik zag haar mond naderen en ik beet maar eerst.
Ze stond geheel gebogen voor het kleine venstertje, en probeerde naar buiten te kijken. Van waar ik lag zag ze eruit als een gedrongen kobold, met 't grote bleke gezicht van haar billen. ‘Zeg 's wat?’ vroeg ik. ‘Ik ga weg,’ zei ze, ‘het is al uren licht.’ ‘Ga je terug naar Van Heenvliet?’ Ze rechtte haar rug onmiddellijk. ‘Wat bedoel je?’ Ik ging overeind zitten, leunend op mijn elleboog. ‘Niet meteen kwaad worden, Germaine. Ik zag je toen in Middelburg, bij de Baron Chassé, met Van Heenvliet weggaan. Hij had zijn hand a) op je arm, b) op je rug, c) op je stuit, d) op een van je heupen, e) wou hij 'm ook nog in je nek leggen. Dat zijn toch duidelijk bezittersneigingen. Er zijn klassen in deze maatschappij waar het voldoende is iemand losjes bij de elleboog te pakken, er zijn er ook waar je van a) tot en met e) hanteert.’ Ze liep terug, zocht in de hoop kleren het kleine, geschrompelde zwartkanten broekje en trok het aan. ‘Rutger,’ zei ze, af en toe hijgend bij de extra bewegingen, nadat ze ook haar bh gevonden had, ‘je bent een lieve jongen. Je neukt beter dan je zelf denkt - anders had je niet zoveel woorden en zoveel citaten nodig. Maar wat ik met de bastaard heb - als ik al wat met de bastaard heb - gaatje geen sodemieter aan. Je bent ongetwijfeld | |
[pagina 95]
| |
de meest begrijpende man ter wereld, maar ook dan moet je meteen beslag leggen op alles wat ik doe, of volgens jou zou doen. Laat dat nou allemaal maar aan mij over.’ ‘Hoor je de koekoek,’ zei ik. ‘Misschien zit die ook wel in een verkeerd nest.’ ‘Cynische zeikerd,’ zei ze. ‘Je kunt 't niet hebben dat ik gelijk heb.’ In de verte kraaide de koekoek drie maal. Ze had de drabbige jurk over haar hoofd naar beneden laten zakken en knielde bij me neer. ‘Dag zak,’ zei ze. Heur haar viel op mijn gezicht en ik rook het hooi erin. Ik moest een paar keer slikken vanwege het droge gevoel in mijn keel. Hoe onrechtvaardig is het leven. Waarom kon dit niet blijven? De puber in mij schreide hete tranen. ‘Rutger, wat doe ik nou met die hond?’ ‘Als je even wacht kleed ik me aan. Dan ga jij uit de schuur rechtsom en ik loop naar die hond.’ In de hoek stond de koe weer eens op. Waarschijnlijk wou ze even voelen of haar uier ondertussen al vol was. Ik liep langs de schuur, de boxer stond overeind, aan het uiterste eind van zijn ketting. ‘Stil maar, Tijger,’ zei ik. ‘Goed volk. Koest. Kalm maar. Alles wel. Stil. Kalm.’ Maar hij geloofde me niet. Zijn oren wapperden alle kanten op en hij begon zacht te grommen. ‘Toe maar,’ zei ik. ‘Wees maar rot. Als mijn koest geen koest is kan het me ook niks schelen.’ Hij werd ineens gek van waakzaamheid en begon op en neer te springen. ‘WWrerreff,’ zei hij, en dat ging over in een hysterisch geblaf. Achter de boerderij hoorde ik de Volvo starten. ‘Ik had net zo goed in het hooi kunnen blijven,’ brulde ik door het blaffen heen. Ko Roost stak zijn slaperige hoofd onder zijn venster door. ‘Wat is er? Wat is dat voor auto?’ Ik haalde mijn schouders op. Maar in zijn toegeknepen oogjes kwam een vonkje leven. Hij keek even onder zijn arm door zijn slaapkamer binnen en fluisterde: ‘Die meid uit de raadzaal?’ Ik knikte. Hij schudde zijn hoofd. ‘En dat op mijn hooi.’ Hij deed langzaam het raam dicht. De hond liep hard snuivend | |
[pagina 96]
| |
heen en weer. De koekoek riep in de verte. De zeearm ruiste. De zon begon op te gaan. Ik rekte me uit. Dit is het land waar het leven goed is. Maar je moet er wel vroeg voor opstaan. |
|