meegegriste bergstok, bespijkerd met zilveren plaatjes, in de hand.
Hij vloekte langzaam maar indringend toen hij de benzinestroom zag. Ik was, mijn broek snel aangegord, inmiddels beneden en liep naar buiten. Driehonderd meter verderop, op de dijk gloeiden twee achterlichten aan en werd een auto gestart.
‘Daar gaan ze,’ zei ik - wat moet je anders zeggen?
Roost stond naast me. Hij huiverde in de kille nachtlucht en krabde heftig in zijn schaamhaar. Ik vertelde wat er voorgevallen was. En vroeg tenslotte: ‘Is het ooit eerder gebeurd?’
‘Niet hier,’ zei hij. ‘Er is wel eens geprobeerd om brand te stichten in de douches van de camping van Jewannes Wabeke, aan de andere kant van het dorp. Tenminste, dat heeft Lemming me wel eens verteld.’
‘En waarom was dat?’
‘Weet ik veel. Lemming had zoveel verhalen over wat er allemaal aan ellende kon gebeuren. Ik ga morgen m'n hond halen. Die zit nog bij m'n vader in het hok. Als Tijger hier geweest was hadden ze het erf niet op gedurfd.’
‘Kun je iemand bedenken die dat zou doen?’
Hij schudde het hoofd. ‘Ik zou 't echt niet weten. Twee man, éh? Misschien de broers van Annie de Looze - daar ben ik mee verloofd geweest en daar heb ik mee gekapt. Daar waren ze nogal kwaad over. Maar om dan je schuur in brand te steken... En zigeuners zijn er ook niet in de buurt. Trouwens, wat hebben die aan brand, er is hier niks te gappen.’
‘Ko?’ Vanuit de schuur kwam schril en klein de stem van Dolfje. We liepen naar binnen.
‘'t Is niks,’ riep hij. ‘Een beetje gedonder met de koe.’ Maar ze had de benzine geroken en kwam naar ons toe. Roost vertelde het haar.
‘Ga maar naar bed,’ zei ik. ‘Ik blijfwel wakker.’
Maar daar kwam niks van in, vond hij. We maakten een verdeling. Ik zou hem om zes uur wekken. Daarna liep ik in de nacht een paar keer om het huis, en om het huis van Lemming. Ik beklom de dijk, doezelde wat in het hooi, riep in de regenput zonder echo te horen, wekte Ko en sliep vervolgens tot halftien. Toen kwam Dolfje me wakker maken met koffie. Ze was mager-