De bloedkoralen van de bastaard
(1972)–Rinus Ferdinandusse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
hij was me achterna gestuurd door een gluiperig klein wijfje dat uit een van de huisjes aan de overkant was toegesneld. Ik was weer te lang gebleven. Ik had de politieman naar het lichaam van de oude Jan Lemming zien kijken, en ik had ook gezien hoe hij toen weer opkeek en al die kerkgangers zag en hoe hij toen automatisch was gaan functioneren. ‘Doorlopen, mensen,’ en termen uit die categorie. De dokter was er snel bij geweest, maar hij woonde ook vlak bij. Ondanks de hitte droeg hij grote leren handschoenen. Hij constateerde, voor zover ik dat kon zien, dat Lemming dood was, liet de man op zijn buik leggen en knipte het colbertjasje open. Een kleine wond, onder het linkerschouderblad. Ook de dominee was geweest en had hoofdschuddend op het lichaam neergekeken. Toen de koster vroeg of hij de klok moest luiden, schudde hij opnieuw het hoofd. ‘Nee Pilk,’ zei hij, gehaast, ‘op de zondag luiden wij alleen om de gemeente ter kerke te roepen.’ ‘Wanneer komt die inspecteur?’ vroeg de dokter ongeduldig, voortdurend op zijn horloge kijkend. ‘Dokter Vreugddal is zo weinig vriend van de kerk dat hij niet eens op de toren wil zien hoe laat het is,’ zei de dominee met iets van triomf. Op dat moment besloot ik om weg te gaan. Maar ik was nog niet bij mijn auto, toen ik bonkende passen achter me hoorde. ‘Staan blijven,’ riep de politieman. Ik wachtte tot hij bij me was. Hij stak zijn hand uit en zei: ‘Papieren!’ ‘Waarom?’ ‘Omdat ik dat zeg.’ ‘Kom nou...’ ‘U bevindt zich op de plaats van een misdrijf.’ ‘Dat betekent nog niet dat ik daar iets mee te maken heb. Dit is toch geen politiestaat? Trouwens, áls ik er iets mee te maken had was ik gauw weggegaan.’ ‘Getuigen hebben waargenomen dat u zich verdacht rond de vijver hebt bewogen. Bovendien hebt u geprobeerd in de pastorie te komen.’ Achter hem zag ik, bij de vijver, het oude vrouwtje dat daarvoor uit het dakraampje hing toen ik op het parkeerterrein stond. | |
[pagina 30]
| |
‘Getúígen? Dat ene vrouwtje daar, méér niet.’ ‘Dat zal de commissaris wel uitmaken. Papieren,’ zei hij. ‘Ik mag toch wel weten wie mij beschuldigt?’ Maar hij knipte ongeduldig met de vingers van zijn opgeheven hand. ‘Rijbewijs,’ hij wees op mijn auto. Ik gaf hem mijn rijbewijs. Hij vouwde het roze ding open en op dat moment veranderde zijn gezicht, het leek ineens of hij iets zeer goors rook. ‘Zooooo,’ zei hij, ‘we hebben je, mannetje.’ Hij liet mijn rijbewijs in zijn zak glijden en zei: ‘Ik gelast u zich te mijner beschikking te houden.’ We liepen samen terug naar de vijver.’ ‘Waarom zat dat oude vrouwtje niet in de kerk?’ vroeg ik hem, ‘ze mocht zeker niet? Ze hebben daar toch iets tegen een judas?’ Op dat moment kwam door de bocht van de smalle weg een Volkswagen aangesneld. Op het dak een blauwe driehoek met daarin in de zon blekende letters: Politie. De opper zuchtte hoorbaar. ‘Daar is inspecteur Jubal,’ zei hij blij. |
|