| |
| |
| |
Grensgevallen
| |
| |
De achterkant van een systeem
De kwalificatie ‘het boek laat zich lezen als een roman’, die merkwaardigerwijs
altijd als een aanprijzing gehanteerd wordt, wil doorgaans verwoorden dat men
een non-fictionboek, een documentaire of een geschiedwerk leest met dezelfde
geboeidheid waarmee men een roman leest, waarbij men er dan maar vanuit gaat,
dat elke roman boeiend is. Deze geijkte en in feite ook nietszeggende
kwalificatie verdraagt echter ook een andere interpretatie: een documentair werk
kan zich als een roman laten lezen doordat de in de documentaire of historische
studie opgeroepen wereld zich als autonoom gaat gedragen, een gesloten wereld
blijkt te zijn, met nauwelijks openingen naar de ons bekende wereld. Die
opvatting van geslotenheid van de verbeelde wereld, van de zelfstandigheid
ervan, van de eigen wetmatigheden erin, komt van een geslaagde roman altijd
over. Wanneer nu een documentair of anderssoortig werk, in elk geval een werk
dat niet tot de fiction behoort, ook die suggestie van autonomie,
zelfstandigheid, geslotenheid en eigenwetmatigheid geeft, moet het wel uit een
heel apart deel van de wereld komen, een deel dat geen openingen heeft naar het
onze.
Die suggestie nu gaat uit van met name het eerste deel van het boek Niet begeerde reis naar Siberië van Andrej Amalrik. In de eerste
alinea van een soort ‘vooraf’ bij zijn boek verklaart de auteur het volgende:
‘Wat met mij gebeurd is en wat ik hier beschrijf, is geenszins verbazingwekkend
of uitzonderlijk in mijn land. Maar dat is nu juist het interessante van mijn
geschiedenis.’ Een begin van een | |
| |
beschouwing door een westerse
lezer over dit boek zou een variant op deze tekst kunnen zijn: ‘Wat in dit boek
gebeurt en beschreven wordt, is verbazingwekkend want uitzonderlijk. En dat is
nu juist het interessante van het boek en daarom laat het zich als een roman
lezen.’ In de tekst van de auteur blijkt een vermogen tot afstand nemen, dat hem
de kans tot verwondering en daarmee tot schrijven heeft gegeven. Amalrik is in
het begin van het boek, januari '65, iemand zonder een vaste werkkring, wonend
in Moskou, in een kleine flat samen met zijn invalide vader. Hij heeft
geschiedenis gestudeerd, maar die studie niet voltooid, heeft veel relaties in
artistieke kringen, verzamelt moderne schilderijen, schrijft toneelstukken die
hij echter nog alle in portefeuille heeft. Zijn bekendheid als
schilderijenverzamelaar en kenner van beeldende kunst heeft hem enkele keren in
contact gebracht met buitenlanders. Dat is, zou men kunnen zeggen, het
grondmateriaal waarmee de Russische autoriteiten een geschiedenis gaan maken,
volgens een zo eigen logica, met zulke voor westerse begrippen zeer eigen
wetmatigheden, dat voor de westerling een autonoom gebeuren ontstaat, dat zich
met maatstaven ‘van buiten’ niet meten laat. Een roman krijgt gestalte.
Verondersteld dat een westerse lezer het eerste deel van het boek in handen had
gekregen zonder vermelding van auteursnaam, met verandering van alle namen,
wijziging van plaats en handeling - het boek had bijvoorbeeld kunnen spelen in
land A - hij zou, zelfs met verrekening van alle varianten op de wetmatigheden
waarbinnen hij leeft, het boek voor een roman hebben gehouden, de auteur voor
een uiterst vernuftige geest, in staat om volgens een eigen logica een zeer
ingewikkeld systeem op te stellen, een draadwerk waarbinnen de ‘ik’ dan blijft
hangen. De vernuftigheid van de auteur zou hierom extra bewondering verdienen:
de precisie waarmee hij zijn systeem heeft beschreven: geen detail ontbreekt in
deze - voor ons onlogische - logica. Het gesloten systeem van een dictatoriaal
land vreest altijd de literatuur; voorbeelden te over. Vanwaar die angst? Ik
geloof hierom: binnen een gesloten systeem, dat zich - altijd met moeite - naar
buiten als waterdicht voordoet, krijgt de roman waarheids- | |
| |
pretentie; fictie wordt door de lezers als documentair en onthullend materiaal
gehanteerd. Het bijzondere is dat een documentair boek uit een gesloten systeem
door iemand van buiten het systeem het karakter van fictie krijgt: verslag uit
een hierandermaals.
Het boek van Amalrik behoort tot de ‘emigré books by non-emigré Russian writers’.
De term is van Gleb Struve en ze staat vermeld in het essay Literatuur uit Niemandsland in de bundel De kinderen van
Jesenin van Charles B. Timmer. (Het was zo bij de in 1966 van hem
verschenen essaybundel Rusland zwart op wit en het lijkt weer
het geval met De kinderen van Jesenin: je kunt je bewondering
voor Timmers boeken niet of nauwelijks delen, want niemand blijkt ze te kennen.
Toch gaat het in beide gevallen om wat ik dan maar kostbare boeken noem: ze
geven een uitgebreide informatie op een specialistisch terrein: de Russische
literatuur. En je krijgt niet alleen heel veel feitelijke informatie - door
Timmer uit talrijke bronnen bijeengebracht - er staan ook opstellen in het boek
waarin de feiten op even bewonderenswaardige als slimme wijze geordend worden
met als resultaat: een verschijnsel, dat voor de meesten slechts vaag is, krijgt
een heel scherpe en vaak verrassende gestalte. Het essay ‘De diktatuur der
schijnvormen’, over het socialistisch realisme, is misschien wel het geslaagdste
voorbeeld van zo'n bijzondere ordening van feiten, bekende en minder bekende,
het essay over de poëzie van Majakowski [in Rusland zwart op
wit] is een der beste Nederlandse beschouwingen over poëzie van de laatste
jaren).
‘Literatuur uit Niemandsland’ handelt over de recente Russische literatuur, die,
hoewel in Rusland geschreven, in het buitenland wordt gepubliceerd. Timmer stelt
vast dat we hier te doen hebben met een verschijnsel waarvan in de moderne
wereld nauwelijks een voorbeeld aan te wijzen is. Binnen die literatuur uit
Niemandsland onderscheidt hij drie soorten: a. werken clandestien naar het
buitenland gebracht met medeweten of actieve medewerking van de auteur. Het
bellettristische werk van Sinjawski en Daniel behoort ertoe; b. werk,
grotendeels van bekende Sovjetschrijvers, dat in de Sovjet-Unie niet kon
verschijnen en, | |
| |
meestal zonder medeweten van de auteur, in het
buitenland wordt gepubliceerd. Ook werk van overleden auteurs behoort tot deze
categorie: werk van Pasternak en Boelgakov bijvoorbeeld; c. werk dat in de
Sovjet-Unie in handschrift of schrijfmachineschrift verspreid is, ondergrondse
literatuur dus waarvoor - en nu citeer ik Timmer - ‘de term “Samizdat”
(Zelf-uitgeverij), in tegenstelling tot “Gosizdat” (Staatsuitgeverij) in omloop
is gekomen’. Dit werk bestaat voornamelijk uit poëzie.
Tot welke categorie Niet begeerde reis naar Siberië gerekend
moet worden, weet ik niet. Over het boek - circuleert het in handschrift
bijvoorbeeld ook in Rusland? - wordt niets meegedeeld. De eerste alinea van het
‘vooral’, die ik boven citeerde, kan er, vooral door de woorden ‘in mijn land’ op wijzen, dat het boek voor buitenlandse lezers is
geschreven. Het gelijktijdig met Almalriks boek in het Nederlands verschenen Wat ik zeggen wou van Anatolij Martsjenko laat zich wel
indelen. In een ‘Nawoord’ van Karel van het Reve wordt over het boek veel
meegedeeld, hoewel hij - het gaat uiteindelijk om een uit Rusland gesmokkeld
manuscript - lang niet alles kan zeggen, willen verdere uitgaven niet onmogelijk
zijn en eventuele tussenpersonen niet in grote moeilijkheden komen. Martsjenko's
boek circuleert in elk geval in Rusland, in getypte en gefotografeerde
exemplaren en de auteur heeft westerse vrienden gevraagd alles in het werk te
stellen zijn boek buiten Rusland te krijgen. Martsjenko's boek kan het best tot
de derde categorie gerekend worden. Beide boeken verschenen in Nederland bij
G.A. van Oorschot te Amsterdam onder auspiciën van de Alexander Herzen-stichting
eveneens te Amsterdam, waarvan Karel van het Reve secretarispenningmeester is.
De Rus Alexander Herzen (1812-1870) publiceerde in de jaren vijftig en zestig
van de vorige eeuw in Londen boeken en tijdschriften in het Russisch, die in
eigen land niet konden verschijnen.
Niet begeerde reis naar Siberië en Wat ik zeggen
wou laten zich ondanks enkele feitelijke overeenkomsten, moeilijk met
elkaar vergelijken. Amalrik is een intellectueel; Martsjenko een hogere
arbeider; Amalrik had schrijfervaring, Marsjenko niet. De tweede heeft in heel
veel zwaardere omstandig- | |
| |
heden moeten leven - zes jaar kamp en
gevangenis - dan de eerste, die naar een kolchoze in Siberië verbannen werd.
Amalrik moet gelegenheid gehad hebben aantekeningen te maken, misschien zelfs
passages te schrijven. Martsjenko zat van '60 tot '66 opgesloten en schreef zijn
boek meteen na zijn vrijlating in 1967, wellicht geheel zonder aantekeningen en
in ieder geval meer op zijn geheugen aangewezen dan Amalrik. Waarbij nog komt,
dat Marsjenko het bij de beschrijving van zijn lot ook hierom heel moeilijk
gehad moet hebben: de verschillende plaatsen waar hij in gevangenschap zat,
gebeurtenissen op die verschillende plaatsen, moeten voor hem ineengevloeid
zijn, op elkaar gelijkend in verschrikking van omstandigheden als ze zijn. Wat ik zeggen wou doet dan ook meer verbrokkeld aan dan Niet begeerde reis naar Siberië, dat een zuiver chronologisch
en zeer gedetailleerd verslag is. En juist aan die gedetailleerdheid en precisie
zijn waarde ontleent. Je zou het belangrijkste verschil tussen de twee boeken zo
kunnen omschrijven: Amalriks boek is voornamelijk een beschrijving van
toestanden door een precieze en kritische, verwonderde waarnemer ook;
Martsjenko's boek is het verhaal over een mens in kampen en gevangenissen;
Martsjenko beschrijft ook wel toestanden, geeft ook vaak nauwkeurige details,
maar de persoonlijke tragedie - van hem en zijn medegevangenen - staat centraal.
Wat ik zeggen wou is het boek van een martelaar (die
zichzelf overigens helemaal geen held vindt en het juist daarom is); Niet begeerde reis naar Siberië is het boek van een waarnemer.
Martsjenko's boek knijpt je de keel dicht en vraagt soms het uiterste aan
incasseringsvermogen van de lezer waar het gaat om beschrijving van
gruwelijkheden; Amalriks boek wekt vooral verbazing door de nauwkeurigheid
waarmee hij een systeem dat niet op onze logica is aangesloten, beschrijft.
Amalrik wordt tenslotte uit Moskou verbannen wegens ‘leegloperij’; maar men wil
hem gewoon kwijt. Aanleiding tot zijn strafzaak en de strafzaak zelf krijgen een
zeer uitvoerige beschrijving, die, vind ik, het beste want meest
verbazingwekkende deel van het boek vormt. Hij komt als banneling terecht in het
eeuwige Babylon van alle tegen- | |
| |
draadse Russen uit het verleden en
heden: Siberië. Daar moet hij in een kolchoze gaan werken. De verbanning staat
gelijk met een wegsturen van een Amsterdamse student van 1970 naar een heel
afgelegen Drente van honderd jaar geleden. Ook in het primitieve Siberië blijft
Amalrik een scherp waarnemer, die alles wat hij ziet gedetailleerd weergeeft. En
zo de weer onbegrijpelijke logica van het kolchoze-systeem aantoont. Amalrik
zegt in zijn ‘vooraf’ objectief te hebben willen schrijven. Het lijkt erop dat
zijn nuchtere toon zijn objectiviteit garandeert. Of hij echter helemaal
objectief is? Als ik mij niet vergis heeft hij in elk geval in één passage een
brok kritiek op de Sovjet-samenleving verborgen die even raak als vernuftig is.
Vernuftig hierom: de kritische passage staat gewoon argeloos tussen vele andere
en laat zich ook als een gewone passage tussen die andere lezen. Amalrik is een
tijd lang koeienhoeder. Over zijn kudde zegt de scherpe observator onder meer -
en meteen schuift m.i. een tweede laag het verhaal binnen -: ‘Ik kon tot het
einde toe veel van mijn koeien niet uit elkaar houden, maar dat betekent
helemaal niet, dat de hele kudde een eenvormige massa vormde. De kalveren hadden
een vrij ingewikkelde hiërarchie, je kon altijd zien hoe één koe een andere met
zijn horens een stoot geeft, die durft die niet te beantwoorden, maar geeft een
zwakkere een por, en die een nog zwakkere en die weer een zwakkere, zodat iedere
koe haar plaats weet in de rangorde van kracht. Als er zich strijdvragen
voordeden, dan werden die eenvoudig opgelost: wie de hardste kopstoten geeft.’
En dat gaat zo nog een pagina door: een hele samenleving krijgt in de
beschrijving van een koeienkudde gestalte.
(Dat Amalrik niet alleen een scherp observator is maar ook een spitse denker,
bewijst zijn essay Zal de Sovjet-Unie het jaar 1984 kunnen
halen? Een Engelse vertaling van het stuk verscheen in Survey; een Nederlandse in het nummer van 22 oktober 1968 van de Internationale Spectator. Amalrik houdt zich in het essay
bezig met de overlevingskansen van het huidige Russische regime. Hij ziet die
kansen vrij pessimistisch).
Martsjenko's vergrijp is van veel zwaarder kaliber dan | |
| |
‘leegloperij’: hij heeft, na bij een rel ten onrechte gevangen te zijn
genomen, een poging gedaan zijn land te ontvluchten. Een een dergelijke
ontvluchtingspoging geldt als landverraad. Hij wordt dan ook niet verbannen,
maar komt na een verschrikkelijk voorarrest en een proces dat al onze westerse
logica te boven gaat, in een strafkamp terecht. Ook vandaaruit waagt hij een
ontsnappingspoging. Hij wordt gegrepen en verdwijnt naar de strafgevangenis die
een contemporain en een historisch begrip is: die van Vladimir. Zijn
beschrijvingen van het verblijf daar leveren het verschrikkelijkste deel van het
boek op. Je behoeft er Pressers Ondergang niet voor te lezen.
Het klinkt wellicht wat ongevoelig, maar de gruwelen zijn zo talrijk, dat je er
zelfs bij lezing van het boek tenslotte wat ongevoelig voor wordt, al blijft
steeds de machteloze verbluftheid dat dit alles zich niet eens zo ver van ons af
en nog altijd afspeelt.
Laat ik maar enkele zinnen citeren die me in het relaas bijzonder troffen: ‘Het
is goed dat mensen ook achter tralies mensen blijven.’ Het motto boven het
hoofdstuk ‘Vladimirka’: ‘Ik zal een waarheid over jou vertellen waar leugens bij
verbleken.’
Titel van de achtste paragraaf van dat hoofdstuk: ‘Het is moeilijk mens te
blijven.’ Lichamelijk gehavend - hij is onder meer stokdoof geworden - verlaat
Martsjenko na zes jaar het kamp. Hij krijgt dan van Joeli Daniel, nog niet zo
lang zijn medegevangene, in een boek de volgende opdracht mee:
Je bent doof als een pot,
Maar je ziet meer dan ooit.
Wie kan op zo'n meevaller bogen?
Niet ieder die ziet heeft ook ogen.
Martsjenko is inmiddels weer verdwenen (en weer teruggekeerd) in de verte van
kampen en gevangenissen. Wie zo scherpe ogen heeft dat hij de achterkant van een
systeem ziet en het vermogen bezit het anderen te laten zien, moet | |
| |
verdwijnen. Hij toont de werkelijkheid van wat als een kunstprodukt, roman,
door de officiële instanties wordt getoond. Want de haters van literatuur die
dictatoren zijn, zijn zelf de kwalijkste bedrijvers van literatuur.
|
|