Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 154]
| |
De kalmte.1Verban uwe vrees, Alcestes! ik heb mijne rust weder. - Mijn hart 2zal blijven bloeden aan eene wond, die ongeneeslijk is, en geen tijd 3zal de kwijnende treurigheid, die mijn leven langzaam ondermijnt,Ga naar voetnoot3 4verzachten - zij maakt mijn wezen uit, ik bemin ze - ach! met haarGa naar voetnoot4 5verloor ik alles! - Maar zijt niet bekommerd, dat de wanhoop mijGa naar voetnoot4-5 6eenig geweldig middel zal inblazen - de storm, die door mijne zielGa naar voetnoot6 7gierde, is bedaard, en de stem van den Godsdienst heeft den vloed 8mijner driften glad gekemd. - Welke zwakke stervelingen zijn wijGa naar voetnoot8 9dan! - ja! ik verbeeldde mij, dat de zekerheid der onsterflijkheidGa naar voetnoot9 10mijne hartstochten bij het verlies mijner julia beteugelen zou, dat 11mijn oog zich op de kortheid des tijds, de langduurigheid der eeuwig-12heid zou vestigen - hoe vaak heb ik mij met mijne julia in dit 13troostrijk vooruitzicht verblijd en vreedzaam dat tijdstip te gemoet 14gezien - ach! nauwlijks is het daar, of pligt, reden, en GodsdienstGa naar voetnoot14 15verzwinden voor mij - mijne driften alleen spreken, en een' geruimenGa naar voetnoot15 16tijd ben ik doof voor alles! - Gelukkig nog dat mijn hart 17eindelijk naar de taal van Godsdienst en Rede geluisterd heeft! - ja, 18mijn Vriend! ik ontken het niet - in mijne eerste vervoeringen zoudeGa naar voetnoot18 19ik de hand, die mij een' dolk door den boezem gejaagd had, gekustGa naar voetnoot19 | |
[pagina 155]
| |
20hebben - God dank! dit gevaar is verdwenen - De genoeglijke 21vertedering, die mijn hart thans geduurig weeker maakt - de traan, 22die altijd in mijne oogen zwelt - de zweem van treurigheid, die zichGa naar voetnoot22 23op alles, wat mij omringt verspreid heeft - dit blijft mij dierbaar - 24het zal mij onafscheidelijk verzellen, tot dat mijn stof zich weder metGa naar voetnoot24 25dat van julia verëenigen zal en ook dat oogenblik blijft mijn hart 26met innige blijdschap te gemoet zien! - - Ik heb dan geleefd, mijn 27Vriend! en dit is de jongste brief, dien gij van mij ontvangen zult -Ga naar voetnoot27 28Eens zien wij ons weder! - Verbeiden wij dat oogenblik. - WaaromGa naar voetnoot28 29hier de banden nauwer toegehaald, die eerlang verscheurd moetenGa naar voetnoot29 30worden? - Daar - aan geenen kant des grafs - rooft geen wreedeGa naar voetnoot30 31scheiding aan alle de voorige zalige uuren in eens hunnen wellust! - 32- Uwe pogingen zijn ijdel, Alcestes! - mijn voornemen staat vastGa naar voetnoot32 33- vast als de eeuwigheid! - Hoor waar ik kwijnen ga, en ach! weesGa naar voetnoot33 34ook gij niet wreed - kant u niet door vergeefsche, door ijskoude 35redeneeringen tegen de eenige verkwikking, die mij nog overig is. -Ga naar voetnoot34-35Ga naar voetnoot35
36Digt bij het Kerkhof, daar mijne julia sluimert, staat in eenGa naar voetnoot36 37eenzaam dal een gothiesch gebouw, dat sedert eenen geruimen tijdGa naar voetnoot37 38niet bewoond is. Een vervallen torentje verheft op het zelve zijn 39nederig weêrvaandeltje boven de omliggende heuvels. - Van deezeGa naar voetnoot39 | |
[pagina 156]
| |
40hoogte kan ik het graf van julia en de dikke toppen van dat eigenGa naar voetnoot40 41dennenbosch zien, in wiens schaduwe ik zo menigwerf aan haare 42zijde leven en zaligheid inademde - Vaale klimopstruiken hechten 43zich overal tegen de muuren, die hier en daar wit door het treurige 44groen heen schijnen, en het dak is bemost - Door zwaare ijzeren 45traliën ziet men uit de vensters in eene breede, diepe, graft, die hetGa naar voetnoot45 46geheele gebouw omzoomt, en wier water onder het dichtoverhan-47gend loof van breede Castanjeboomen zich zwart vertoont - Eene 48holle, langzaamverflaauwende echo herhaalt driemaal het ploffen 49van ieder venster, het kraken van elke deur, die men openstoot - in 50één woord, deeze geheele woning komt overeen met de wending van 51mijne ziel. - Ik heb ze gekocht - en 't is hier dat ik in de afgezon 52derdste eenzaamheid mijne overige dagen in stille rust en vergeten 53van 't Heelal door wil brengen. - Alles streelt hier mijne treurigheid!Ga naar voetnoot52-53Ga naar voetnoot53 54- In den vroegen morgenstond wandele ik naar het bosch, en 55daar ben ik uuren bezig met mij al het heil levendig voor oogen te 56stellen, dat mij eertijds in dit heiligdom te beurte viel - ieder plekje,Ga naar voetnoot56 57daar julia gezeten heeft, beschouw ik met eenen wellustigen eerbiedGa naar voetnoot57 58- nu eens verbeeldde ik mij het afdruksel van haaren voet in den 59grond te zien, en geheel vertederd rolt een traan in deeze dierbaare 60opening - dan weder omhels ik de bank van zooden, die haar inGa naar voetnoot60 61mijnen arm tot eene verkwikkelijke rustplaats verstrekte en onge 62merkt daalt mijne verbeelding in haar graf neder en sluimert aanGa naar voetnoot62 63haare zijde in. - 's Nachts, als 't lichte maan is, of mijn liefste | |
[pagina 157]
| |
[pagina 158]
| |
64gestarnte aan een zuiver uitspansel zijn' dissel begint te wenden,Ga naar voetnoot64Ga naar voetnoot63-64Ga naar voetnoot64 65begeve ik mij naar 't Kerkhof - Op haar zerk gezeten, aanschouwe 66ik beurteling den eeuwigen hemel boven mij, en ieder grasje dat om deGa naar voetnoot66 67tombe mijner julia groeit - Laatst vond ik er een viooltje, dat in deGa naar voetnoot67 68stilte des middernachts lieffelijk waassemde - drie avonden achterGa naar voetnoot68 69een bezocht ik dit nederig bloempje en weende op zijne blaadjes - 70Helaas! gisteren vond ik het verdord en met een verflensd steeltje 71naar de aarde hangen - een bange zucht ontvloog mij - zo verwelkte 72mijne julia! zeide ik - ik stond eenigen tijd roerloos mijnGa naar voetnoot71-72 73viooltje aantezien, en toen zeeg ik op het graf neder en weende 74overluid. - - - Mijn leger zal voortaan eene doodkist zijn - deGa naar voetnoot74 75zwaare Den, die de bank van zooden, daar ik eens zo zalig op was, 76overschaduwde, heb ik afgehouwen, en van binnen uitgehold - als 77de heuvels, die hier van rondsomme mijn gezicht beperken, de zon 78achter hunne toppen beginnen te verbergen en eene laatste flikkering 79nog over de puntjes van 't gras zweeft, daale ik in deeze rustplaats 80neder - mijne vermoeide oogenleden sluiten zich en bij mijne ont- | |
[pagina 159]
| |
81waking ben ik treurig - dan herinnere ik mij hoe men mij eens in 82deezen zelfden boom bewegingloos neêr zal leggen, om niet weêr te 83ontwaken dan voor de eeuwigheid - dan daar, waar ik mijne julia 84weder zal vinden - Ja! dit leven is een droom - een van bitterheidGa naar voetnoot84 85en vreugde gemengde afmattende droom, - de dood schenkt ein-86delijk rust aan het ontroerde brein - en de dag der opstandingGa naar voetnoot86 87verkwikkelijke ontwaking. - o Mijn Vriend! misgun mij dit vermaak 88niet - het eenigste daar ik nog vatbaar voor ben! - immersGa naar voetnoot87-88 89ook gij draagt een gevoelig hart in uwen boezem - ach! waarom is 90dit geen voorrecht van ieder Geestelijke? - Gij weet hoe hoog ik die 91orde acht - een waardig Leeraar van den Godsdienst van jesusGa naar voetnoot90-91 92christus was ten allen tijde een der voortreffelijkste wezens bij 93mij. - Voor eenige dagen werd ik er door een bezocht - de onge-94voelige! hij poogde - aan mij Alcestes! - te beweren, dat alle 95betrekking, elke vriendschapsband in den dood een einde nam -Ga naar voetnoot94-95 96dat tedere Echtgenooten, dierbaare Bloedverwanten, geliefde Vrien-97den, elkanderen in het ander leven niet herkennen zouden. Ik voelde 98mijne geheele wonde openscheuren, medogenloos openscheuren - 99de hairen rezen mij van angst te berge - ‘Om Gods wil, mijn Heer!Ga naar voetnoot99 100zeide ik, spaar, spaar mijn arm hart - verschoon het van uweGa naar voetnoot100 101bewijzen - ach! zo ik dwale, misgun mij deeze dwaling niet - met 102haar ontneemt gij mij alles’ - Hij zweeg en kon lagchen - - ja, 103Alcestes! mijn hart zegt het mij - en de Rede en Godsdienst beide 104begunstigen zijn getuigenis - wij zullen ons herkennen - van hetGa naar voetnoot104 | |
[pagina 160]
| |
105eene einde des aardbodems tot aan het andere herkennen - met 106vreugd ons die weinige goede daaden herinneren, daar eene gunstige 107Voorzienigheid ons hier de gelegenheid toe deed aanlagchen, en dieGa naar voetnoot106-107 108wij op haaren wenk verricht hebben - Daar toch zal de plaatse des 109genots zijn! - Zij was op deeze beneden waereld niet. - Liefde, 110Vriendschap, Deugd, Kennis - alles wordt hier slechts gezaaid - en 111zou er voor haar geenen oogst aanbreken? - zou dit gezegend zaad 112in deeze aarde verstikken? - met haat, nijd, misdrijf één lot hebben? - 113Neen! alles wat in mij is schreeuwt hier tegen - mijn hart gruuwt 114op de enkele gedachte er van - eens - eens zullen wij gewis maaien 115- eenen eeuwigen oogst maaien! - Verbeiden wij reikhalzende datGa naar voetnoot109-115 116tijdstip, mijn Vriend! - dan - dan vindt gij mij gezellig, vrolijk,Ga naar voetnoot116 117scheidingloos weder - en ik mijne julia en u - Vaarwel, Alcestes!Ga naar voetnoot117 118- de traan, die hier dit blad besproeid heeft, zegt u dat ik u liefhebbe 119- ja! gij zijt mij dierbaar - de Oordeelsdag zal er u van overtuigenGa naar voetnoot119 120- daar veinst men niet - Voor 't laatst - vaarwel tot in de 121eeuwigheid! - -
* * * |
|