Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 161]
| |
Aan de maan.Ga naar voetnoott1o Maan! heilige, kuische Vriendin van mijn hart, Bezielster vanGa naar voetnoot1 2mijnen edelsten wellust! - Gij, die thans aan eenen zuiveren hemel,Ga naar voetnoot2 3als Vorstinne des Nachts, in aandoenlijke statigheid voordtreedt! - 4van deezen eenzaamen akker Gods, bij de stilte des middernachts, inGa naar voetnoot4 5't midden mijner verstorven Broederen, begroeten u mijne oogen, enGa naar voetnoot5 mijn hart gevoelt uwen invloed.
6Voor het oog der halve rustende waereld verborgen - eenzaamGa naar voetnoot7 7als in de valleie des doods - ondervinde ik uwe tegenwoordigheid, oGa naar voetnoot8 9eeuwige! - mijn hart gloeit van liefde, maar beeft niet. - EvenGa naar voetnoot9 10gewis van uwen wenk afhangende, omringd van eene geheele woe- | |
[pagina 162]
| |
11lende waereld, als op dit verlaten Kerkhof, drijft in beide omstandig-12heden mijne hoop, mijn geheel aanzijn op uwe goedheid. - Zij wasGa naar voetnoot9-12Ga naar voetnoot12 13het, die mij mij zelven, die mij het waar geluk deed kennen -Ga naar voetnoot13 14Godlijk licht omscheen mij, en bij zijne straalen ontdekte ik den 15waaren, den eenigen weg om deeze zalige haven te bereiken: ik zag 16dat deugdzaam te zijn, het eenig middel ware om gelukkig te zijn, en 17- Gij zelf schonkt mij de Liefde tot Leidsvrouw.Ga naar voetnoot17
18Dat die laage, die verachtelijke ziel bloze, die de Liefde eene 19schadelijke, eene onëdele drift noemt! - Een Monster, met verslin-Ga naar voetnoot18-1920dende oogen en pestkoolen op de kaaken, ontheiligde haaren naamGa naar voetnoot19-20Ga naar voetnoot20 21en misleidde den Dwaas, maar nimmer kende hij de waare Liefde. 22Even zuiver als Gij zelf, Bron van alle Liefde! zet deeze verheven 23hartstocht den sterveling tot waare grootheid aan, en leert de ziel van 24potaarde gevoelen. - Niet vruchtloos stortte Gij de aanminnigeGa naar voetnoot23-24 25wederhelft van het menschelijk geslacht, bij zulk eenen invloed opGa naar voetnoot24-25 26onze harten, zulk een fijn gevoel voor het schoone, voor het vol-27maakte in! - Niet vergeefsch gaaft gij haar de tedere Mensch-28lievendheid, het werkzaam Mededogen, de lieftalige Schaamte totGa naar voetnoot28 29geduurige gezellinnen - o Liefde! mijn hart erkent het en klopt van | |
[pagina 163]
| |
30dankbaarheid, gij waart het, die mij het eerst de hand greept, die mij 31den eersten stap in het spoor der deugd deedt drukken - gij vingt 32aan, en alle middelen werkten mede! -Ga naar voetnoot30-32
33Gevoelverwekkende Maan! hoe vaak hebt gij mij sints op dienGa naar voetnoot33 34weg versterkt? - Ik zag u in de stille eenzaamheid aan - gij herin-35nerde, gij vertegenwoordigde mij mijne aanminnige, mijne diep-36gevoelende julia. - Bosschen en bergen verhieven zich tusschen ons - 37onafmeetbre zeeën hielden ons van een gescheiden - Onze 38oogen staarden in verschillende waerelddeelen op u - onze gezichtstraalenGa naar voetnoot38 39ontmoetten elkanderen. - Hoe versmolt dan mijneGa naar voetnoot38-39 40geheele ziel in enkele aandoeningen - hemelsche, goddelijke aandoeningen!Ga naar voetnoot40 41- Aan julia te denken, met wellust te denken, en de 42verhevenste lessen der Deugd ongetrouw te zijn, is voor dezelfde zielGa naar voetnoot42 43onmogelijk! - -
44Beminnelijke julia! gij hebt mij uwer waardig gemaakt - ik zagGa naar voetnoot44 45uw gelaat, en in het zelve het volkomen beeld uwer ziel - uwer ziel,Ga naar voetnoot45 46die de beeldtenis der Godheid was! Mijn hart gevoelde voor 't eerst 47de Liefde, en de eerste begeerte deezer heilige drift was deugdzaam teGa naar voetnoot47 48zijn! - Een wenk, een onschuldig lagchje uwer oogen overwon 49telkens duizend aanvechtingen - nu sloeg ons hart op dezelfde wijze | |
[pagina 164]
| |
50- onze zielen waren eenstemmig als de toonen der Hemelingen -Ga naar voetnoot50 51ééne begeerte - ééne poging - één verschiet! - Nietige aarde! onzeGa naar voetnoot51 52liefde was te groot om door uwen kleenen kring omschreven teGa naar voetnoot52 53worden - de Eeuwigheid was het perk, dat ze vervullen kon, en hetGa naar voetnoot53 54oog der Godheid haare liefste getuige! -
55Hoe vaak hebt gij, bekoorlijke Beheerscheresse van mijn leven! 56mij den hobbeligen weg deezer waereld tot een paradijs gemaakt! - 57hoe veele bittere traanen uitgewonnen - hoe veel bange noodenGa naar voetnoot57 58gespaard! - Uw oog schiep een nieuw Heelal voor mij, en gij leerdeGa naar voetnoot58 59mij genieten. Ieder beekje, dat zijne golfjes langs mij heen stuuwde - 60ieder roosje, dat op mijn pad ontlook - geen grasje zelfs was mij met u 61onverschillig - aan uwe zijde werd mij alles zaligheid! - -
62Waar zijn die avondschemeringen - die halfverlichte plekken 63van dat somber wellustig Boschje, dat mij op een bed van zooden,Ga naar voetnoot63 64door de Natuur eenvouwdig gespreid, zo menigwerf in uwen arm 65zag nederliggen, en op uw gelaat bij het heldere maanlicht staren! - 66In die oogenblikken was mijn geheel aanzijn enkel aandacht -Ga naar voetnoot66 67zuiver gevoel! - - IJlings verdwenen uwe trekken - ik zag - geenGa naar voetnoot67 68julia - maar een Engel Gods! - het licht der maan werd voor mij 69de straalen eener tegenwoordige Godheid - al wat mij omringdeGa naar voetnoot69 70werd mij heilig - de geheele natuur scheen de Troon van God te 71zijn! - julia! gij deelde in mijne verrukking - wij aanbaden! - -
72Tedere Maan! bedriegt mij mijne verbeelding - of wordt gij | |
[pagina 165]
| |
73bleeker op de herinnering mijner julia? - - Mijn hart schat uwGa naar voetnoot73 74mededogen, en mijne oogen plengen traanen. - julia is niet meer! 75- niet meer onder uwen kring! - onze oogen ontmoeten elkanderenGa naar voetnoot75 76in eeuwigheid niet weêr op uwe oppervlakte! - Zij is - waarGa naar voetnoot75-76 77toe ze geschapen was - thans volkomen, geheel een Hemelling - enGa naar voetnoot77 78o! hoe na grensde de sterfelijke julia en de onsterfelijke Engelin aan 79een! - - - Heilige julia! verheerlijkte Vriendin! o zo gij vanGa naar voetnoot78-79 80deezen stillen Kerkhof, waar de Dood en de Nacht onder ver 81strooide beenderen en holoogige hoofden sluimeren - maar daarGa naar voetnoot81 82teffens Engelen onder de schaduwen rondzweven - zo gij van deezeGa naar voetnoot82 83schatkist der Eeuwigheid mijne stemme hoort - verheug u dan in deGa naar voetnoot82-83 84bewustheid, dat uw Vriend - die eenmaal u bemind heeft - een-Ga naar voetnoot83-8485maal uwer waardig was - dat hij nog der deugd getrouw is, dat zijneGa naar voetnoot85 86vuurigste begeerte is, haar altijd getrouw te zijn. Eerlang zal hij uwerGa naar voetnoot86 87op nieuw waardig zijn - u op nieuw genieten en - troostrijk 88denkbeeld! voorsmaak van Hemelvreugde! - eeuwig genieten!Ga naar voetnoot88
89o Maan! - heden nog mag ik u aanschouwen - heden nog lagcht 90mij uw onbewolkt gelaat van eenen stillen Hemel aan - morgen zal 91mijn oog mogelijk voor eeuwig voor u gesloten zijn! - Aandoenlijk 92vooruitzicht! - Eerbiedwaardige Godvrucht! Gij alleen kunt ditGa naar voetnoot92 93verschiet beminlijk maken - gij maakt het mij op dit oogenblik! -Ga naar voetnoot93 | |
[pagina 166]
| |
94Hoe stil, hoe kalm is alles om mij heen! - de wind ruischt zachtkens 95van verren in de toppen der Pijnboomen - en geen ander geluidGa naar voetnoot95 96hoor ik in de geheele natuur. - Dat deeze eenzaamheid aaklig zij 97voor het wroegend gewisse! - Zij is bekoorlijk voor het zuiver, voorGa naar voetnoot97 98het godvruchtig gemoed, dat stiller, dat kalmer is dan de beweging-99looze natuur. - Verkwikkelijk Graf! - Zo, nog geruster moet uweGa naar voetnoot99 100woning zijn voor den deugdzaamen Mensch. - Hoe verfrissend is 101het leger, dat gij zijne vermoeide leden, na zulk eene hette, na zo veelGa naar voetnoot101 102arbeids en strijds aanbiedt! - Verkwikkelijker, duizendmaal ver-103kwikkelijker, dan een teug bronwater en het zachtste dons, gespreidGa naar voetnoot103 104onder de koele takken van Eiken, die eeuwen over hunne hoofdenGa naar voetnoot104 105hebben zien vlieden, voor den aêmechtigen arbeider aan het eindeGa naar voetnoot105 106van eenen brandenden zomerschen dag! -
107Ja! ik gevoel het - ik gevoel dat ik sterflijk ben - alles wat mijGa naar voetnoot107 108hier omringt roept het mij rustloos toe. - Betoverende Waereld!Ga naar voetnoot108 109hoe nietig wordt uit dit gezichtpunt al uw rijkdom, al uw wellust, al 110uwe eere? zult - kunt gij mijne afgestreden ziel met alle uwe heerlijkheidGa naar voetnoot110 111een oogenblik vertroosten, als ik, op mijn jongste legerGa naar voetnoot111 112uitgestrekt, van 't klamme doodzweet omgeven, den meesten troost 113nodig hebbe? - Vijandinne mijner onschuld! ook gij staat dan vanGa naar voetnoot113 114verre, even weinig vermogend als willig om - zelfs uwe getrouwsteGa naar voetnoot113-114Ga naar voetnoot114115slaven te helpen. | |
[pagina 167]
| |
116Gij, reine, ongeveinsde Deugd! gij alleen staat uwe lievelingen bij, 117als hun alles begeeft - en zoude ik in deeze korte zandwoestijn voorGa naar voetnoot117 118u niet wandelen, mij zelven niet zuiver en onbesmet bewaren, tot dat 119ik den Tempel van God nadere, daar niets, dat onrein is, in zal gaan?Ga naar voetnoot119 120- De tijd vliegt midlerwijl heen - de oogenblikken naderen - dieGa naar voetnoot120 121oogenblikken, onbevlekte julia! daar wij ons, onder eene afnemendeGa naar voetnoot121 122Maan, op elkanders hart rustende, vol aandoening, maar 123vrolijk als Engelen, zo menigwerf over onderhielden! - Nog maar 124weinig treden in deeze valleie der ellende, en ik heb niets meer teGa naar voetnoot124 125verliezen! -
126Hier aan uwe zijde, mijne julia! zal mijn uitgeteerd ligchaam 127vreedzaam sluimeren, terwijl mijne ziel bij de bleeke straalen der 128maan om mijn stof heen zal zweven - - Zo dan ooit een gevoelig 129hart onze tombe nadere - dat hij ze met nederige bloemen enGa naar voetnoot127-128 130klimöpbladen bestrooie, en met traanen bevochtige! - Ieder traanGa naar voetnoot130 131zal mijne grafrust strelen. - - -Ga naar voetnoot131
132Medelijdende, aandoenlijke Maan! Vriendinne der treurigen! be-133loon hem zijn offer - dat hij, u aanschouwende, zich herinnere, hoeGa naar voetnoot133 134menigwerf ik u aanschouwd hebbe, en al dien wellust in eens geniete,Ga naar voetnoot134 | |
[pagina 168]
| |
135dien ik duizendmaalen uit uw gelaat genoot! - En wanneer de tijd 136daar is, dat ook zijn oog zich voor eeuwig voor uwen zachten luister 137sluiten zal, lonk dan vaak zijne stille rustplaats aan, dat op zijn beurtGa naar voetnoot137 138er zich eene aandoenlijke ziel ter bespiegeling op nederzette, hem 139zijnen dienst vergelde, en op dezelve wene!Ga naar voetnoot135-139Ga naar voetnoot139 |
|