Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 147]
| |
Het gevoel.Ga naar voetnoott1Is 't een droom of leve ik? - een benaauwde droom, die mijn brein 2nog benevelt, nadat ik ontwaakte? - Zou deeze ijsselijkheid wezen 3hebben? - Ik een sterveling zijn en haar verduren? - - Mijn God!Ga naar eind2-3Ga naar voetnoot34- ruk dien nevel van voor mijne oogen weg - verdrijf deeze zinne-5loosheid! - dat ik mijn geheele lot zie, kenne, - met eenen langenGa naar voetnoot4-5Ga naar voetnoot56diepen adem den beker, daar gij mij uit drenkt, bij droppen uitslorpe,Ga naar voetnoot6 7en bij ieder droppel duizend moordpriemen in dit hart ontwaarGa naar voetnoot5-7Ga naar voetnoot7 8worde ...... waar ben ik? - wat gevoel ik? - gevoelen? - neen! 9gevoelt men als men hooploos - voor altijd - altijd hooploos is? -Ga naar voetnoot9 10- - o mijn Vriend! kunt gij u dien toestand verbeelden? - zo 11ellendig en dan geen flaauw straaltje van hoop aan de kimmen vanGa naar voetnoot11 12dit leven, dat nog zo lang, zo lang, voor mij zijn kan, ooit weêr te zien 13flikkeren - zo koud, zo versteend op den rand eens afgronds te 14staan - alles om zich te zien verzinken - een verstijfd oog in zijnenGa naar voetnoot14 | |
[pagina 148]
| |
15nacht te werpen - gedurig al dieper al dieper er in te blikken zonder 16ooit grond te vinden - echter hardnekkig, gedachteloos te blijven 17staren - eeuwig te blijven staren - en dit - dit is mijn toestand! - 18- Konde ik een zee van traanen plengen - mijn hart zou verkwik-19king vinden - maar ook deeze troost der treurigen is mij tot hier toe 20verzegeld - geen traan - geen drift - alles koud - koud als deGa naar voetnoot20 21dood ..... julia! de dood ... zie daar ten minsten een' weldaadigen 22zucht, die mijnen boezem ontvliegt! - ja! nog eene vreugd, ik gevoeleGa naar voetnoot22 23het, is er voor mij overig - nader, gezegende bode des heils!Ga naar voetnoot23 24- zeg aan dit verscheurde hart, dat het nog één uur slaan zal en dan 25- in eenen langen droomloozen nacht aan 't gewormte ten prooiGa naar voetnoot25 26liggen - dan zal ik voor 't eerst weer juichen en - helaas! ook voor 27't laatste! - - Waar doole ik? - wat schrijf ik? - alles is verwar-28ring, alles is afgrijzing om mij heen - tallooze gedachten vliegen alsGa naar voetnoot28 29stormwinden door mijn hoofd en mijn hart kan er geen enkele van 30boeien - o vergeef, mijn Vriend! vergeef aan de ijsselijke ledigheid,Ga naar voetnoot30 31daar ik in omdole, daar ik mij duizendmaalen in één oogenblik in 32verlieze .... Ja! ik ben er - ik had de pen opgevat om u mijn ..... 33ach! geen woord drukt mijne ellende uit - onherstelbaar - on - 34her-stel-baar - - mijn hart barst - ik kan niet meer! ...
35Thans vat ik, na herhaalde pogingen, op nieuw de pen op - ach! 36hoe male ik u mijn noodlot! - reeds weder verzinkt alles voor mij -Ga naar voetnoot36 37- Alcestes! gij hebt uwen vriend gekend - eens - eens is er een tijd 38geweest dat hij zich in het kalm gevoel van zijn aanwezen verheugdeGa naar voetnoot38 39- dat de lente voor hem bloeide, en de zon voor hem uit de kimmen 40rees - dat het viooltje op zijn pad wellust voor hem ademde, en hetGa naar voetnoot40 | |
[pagina 149]
| |
41minste vliegje, dat voor zijne oogen wemelde, de kleenste tor die inGa naar voetnoot41 42zijne schaduw snorde, vreugd voor hem schiep - en nu - ach nu 43staat hij roerloos - geen warm gevoel doorstroomt zijn hart meer. 44Voor alles ongevoelig en toch door alles gepijnigd, drijft de geheele 45natuur - tot hier toe zo schoon, zo aantrekkelijk voor mijne ziel, - 46als een nevel, als eene akelige schemering voor mijne oogen - 47Rotsen, die van de schepping af aan geen voet betreden heeft - 48Bosschen, daar eene eeuwige nacht en koude in heerscht; vol huil-49ende wolven en winterbeeren - Woestijnen, daar afgrond bij af-Ga naar voetnoot4950grond in loeit en de dood over vale en purperverwige struiken opGa naar voetnoot49-50Ga naar voetnoot50 51rond zweeft - dit zijn thans de eenige paradijzen, daar mijn hart 52naar kwijnt, en die eene meêwaarige verbeeldingskracht mij geduurigGa naar voetnoot52 53al akeliger, al akeliger schept. - Waar zijt gij vreedzaame, 54vergenoegde, dagen mijner kindschheid, toen de hoop om mij heenGa naar voetnoot54 55zweefde en de gelukzaligheid mijn verschiet was? - waar zijt gijGa naar voetnoot55 56heen gevloden zalige tijd mijner jongelingschap, toen ik aan de zijde 57eener Engelinne mijn leven zachtkens in de eeuwigheid zag vloeien?Ga naar voetnoot57 58- Hoe schielijk zijt gij verdwenen - hoe ras ontwaakte ik uit dienGa naar voetnoot58 59droom van geneugte! - ach moest ik met zulk een gevoelig hartGa naar voetnoot59 60ontwaken! - - Alcestes! 't is middernacht - alles is stil, alles rust, 61behalven de ziel van uwen vriend - - Zo zijn er nu reeds twee uuren 62verlopen sedert ik mij neder ging zetten om u mijnen ramp te ver-63halen - en mijn hart is geduurig ontrouw aan mijnen wil geweest - 64het leidt mij fluisterende af, langs wegen die met bloemen bezaaid 65schijnen, en nooit vinde ik mij weder dan voor een draaikolk - nuGa naar voetnoot63-65 66op dit oogenblik wilde ik graag de pen weder wegwerpen - naar | |
[pagina 150]
| |
67mijn venster ijlen en gedachteloos de stikdonkere duisternis aan-68schouwen - en echter gevoel ik - zo gij nu mijn lot niet verneemt, 69verneemt gij het in eeuwigheid van mij niet! - hoor dan - hoor 70Alcestes! - en beef niet zo gij kunt - ik bereide u siddering! - -
71Zie hier den jongsten brief van julia - hij ligt open voor mij -Ga naar voetnoot71 72‘Eduard! dierbaare Eduard! mijn hand beeft van genoegen - ijl opGa naar voetnoot72 73vleugelen der liefde naar uwe julia - geen afstand scheide meer, 74wat God saamenvoegde - o koom haastig! mijn Vader stemt allesGa naar voetnoot74 75toe - mijne traanen, zijne genegenheid, eene gunstige voorzienigheid 76hebben het laatste zegel aan ons heil van zijn hart gescheurd.’Ga naar voetnoot75-76 77Ik leze en reeds is al mijn' geleden rampspoed vergeten - geen 78ellende, geen zucht zelfs, blijft meer in mijne gedachtenisse geprent 79- het oogenblik dat ik julia weder in mijne armen zal drukken, 80vervult mijne geheele ziel - ja! ik vloog naar mijn Vaderland en o 81hoe genoeglijk, met welk eene vertedering zag ik nu de woonplaatsGa naar voetnoot81 82mijner julia aan de kimmen blaauwen! - reeds drukt mijn voet denGa naar voetnoot82 83langbegeerden grond - reeds stroomt het bloed met verdubbelde 84drift door mijne aderen - reeds bonst mijn hart. - Elk voorwerp 85trekt mijne aandacht en in alles meen ik julia te ontdekken. - 86IJlings vertoont zich ver in 't verschiet eene lijkstaatsie - eeneGa naar voetnoot86 87onwillige huivering verspreidt zich over mijn geheele leven - ikGa naar voetnoot87 88nadere - eene geduurig aanwassende ontroering vertraagt heimelijkGa naar voetnoot88 89mijnen spoed - Hemel! wat zag ik! - de Vader van julia wasGa naar voetnoot88-89 90het eerste mensch, dat ik onderscheiden kon - alles draaide voor 91mijn gezicht - ik beefde en brandde teffens om meer te weten -Ga naar voetnoot91 92eene ijzing overmeestert mij - bedwelmd, reeds in eene halve zinne-Ga naar voetnoot92 | |
[pagina 151]
| |
[pagina 152]
| |
93loosheid, vraag ik wiens lijk .... Eene treurige stem noemt julia -Ga naar voetnoot92-93 94Zo spreekt de donder - Reeds lag ik op de aarde uitgestrekt en om 95te sterven behoefde ik niets meer doortestaan - Helaas! mijn lotGa naar voetnoot95 96moest bitterer, gruuwzaamer worden - ik moest mijne oogen voor 97't licht weêr ontsluiten en eene waereld zonder julia - eene valleie 98van doodsbeenderen, zonder ziel, zonder leven zien! - Ik bekwamGa naar voetnoot97-98Ga naar voetnoot98 99weder - op het eigenste leger, daar ik eertijds van julia genoeglijkeGa naar voetnoot99 100droomen genoot, daar ik verkwikkelijk aan haar dacht en reikhal-101zende het uur te gemoet zag, dat mij aan haare zijde zou voeren - 102die uuren waren nu voor altijd als zo veele schakels aan de lange 103keten der eeuwigheid geklonken - en geen opvolging - geen enkelGa naar voetnoot103 104verschiet meer. - Beurteling loeiende van weedom en stom vanGa naar voetnoot104 105smart, konde ik mij niet verbeelden, dat ik waakte - Dan eensGa naar voetnoot105 106wenschte ik dat er een woest plekje gronds buiten deeze waereld 107ware, daar ik, afgezonderd van alles wat leefde, buiten hulp, buitenGa naar voetnoot107 108verkwikking, mijn smart kon overbrengen en mijne dagen afkwijnenGa naar voetnoot108 109- nu weer smeekte ik den dood om den draad eens levens aftesnij-Ga naar voetnoot109110den, dat onherstelbaar nutteloos en verpest was - Helaas! hij verhoordeGa naar voetnoot110 111mij niet - mijne julia was niet meer en ik - ik was gevloektGa naar voetnoot111 112om te leven! -
113o Mijn Vriend! maanden zijn er sedert dien tijd verlopen, en tot 114nog toe geen troost, geen kalm oogenblik! - Honderdmaalen heb ik | |
[pagina 153]
| |
115u mijne ellende willen melden en honderdmaalen viel mij de pen uit 116mijne hand - Zo ellendig te zijn! .... Ach mijn Vriend! uw Eduard, 117de medgezel uwer jeugd, is voor u, voor de Maatschappij, voor 't 118Heelal verloren! - o Wees gij gelukkiger! - ken nooit die folterendeGa naar voetnoot117-118 119pijniging - zelfs niet voor het kleenste tijdstip - die altijd - altijd 120in dit leven mijn beul zal zijn! .... Mijn god! ik misse julia - wat 121kan voortaan dit oneindig ledig hart vervullen dan Gij alleen? - 122Ach mijn god! ...
* * * |
|