Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 124]
| |
De uitkomst.Ga naar voetnoott1Verheug u, mijne julia! maar verheug u met traanen - Werther 2is van alle zijne ellende verlost - Hij is niet meer! - - Zijn dood 3berooft mij van eenen tederhartigen lotgenoot - die mij in uw afzijnGa naar voetnoot3 4alles was - daar ik mijne gesprekken over u altijd aan kon kwijt 5raken - en echter verheug ik mij over denzelven. - De dood was 6het eenigste middel dat hem aan zijn lijden ontrukken kon - zoude 7ik - die dat duldloos lijden meer dan iemand gevoelde - baat-Ga naar voetnoot78zuchtig genoeg zijn om een leven in hem te rug te wenschen, dat mij 9vertroosten en hem aanhoudend pijnigen zoude? - - Neen, mijne 10julia! ik heb van u geleerd mijn geluk in dat van mijnen even-11menschGa naar voetnoot10-11 te vinden - en zou er een enkle zucht zelfs tegen het belang 12van een' Vriend in mijn hart kunnen oprijzen? - - Welk een treurig 13einde was ondertusschen het zijne! - Zo jong, in den besten bloei 14van zijne jaaren, door ellende en smarten uitgeteerd, het graf als de 15eenige toevlugt tegen zijne rampen te moeten aanschouwen - doorGa naar voetnoot14-15 16bergen en zeën van de Vriendin van zijn hart gescheiden - moog-17lijk van haar vergeten - van liefde voor haar te sterven! - -Ga naar voetnoot17
18Reeds lang waren zijne aandoeningen sterker dan zijne ligchaams-19krachten - Ik voorspelde hem geene lange beproeving meer - 20echter zo onverwacht had ik mij niets voorgesteld. | |
[pagina 125]
| |
[pagina 126]
| |
21Voor eenige dagen liet hij mij om middernacht roepen - ik vond 22hem op zijn leger - met eene stille wanhoop op zijn gelaat en bijnaGa naar voetnoot22 23magteloos om zich te verroeren - ‘Eduard! sprak hij, zo dra hij mij 24gewaar werd, mijne taak loopt ten einde, ik bezwijke onder mijn leedGa naar voetnoot24 25- Stort geen traanen over mijnen dood - hij is mij een verlosser! - 26- maar hebt gij medelijden met eenen ongelukkigen gehad, is mijne 27gedachtenisse u dierbaar - o! doe mij dan eene belofte, en gij zult 28mijne laatste oogenblikken verkwikkinge aanbrengen. - Zo het lot 29u ooit brengen mogt in den omtrek mijner Vriendinne - begeef u totGa naar voetnoot29 30haar - zeg haar hoe ik in het jongste tijdstip van mijn leven haar 31even vuurig, even oprecht bemind hebbe, als toen mijn mond haar 32eene enkle keer mijne geheele ziel dorst openbaren - dat het laatste 33vonkje in mijne oogen voor haar geschenen heeft - mijne laatste 34zucht voor haar geweest is - - Bid haar, dat zij het aan een' 35ongelukkigen vergeve, zo hij ooit voor eenige oogenblikken de rustGa naar voetnoot35 36van een Meisje, daar hij duizendmaal voor in den dood zou gegaan 37zijn, onwillig gestoord heeft - Zeg haar dat mijn hart mooglijk nietGa naar voetnoot37 38geheel onwaardig was om van haar bemind te worden’! - - Ik 39voldeed, al snikkende, aan zijnen eisch. - ‘Nu ben ik te vreden,Ga naar voetnoot38-39Ga naar voetnoot39 40zeide hij, en alles is hier voor mij afgedaan! - Wees gelukkiger, 41Eduard! dan ik hier geweest ben’! - - Thans zweeg hij een' 42geruimen tijd - zijne handen waren gevouwen en opgeheven - hij 43scheen te bidden - - Eindelijk borst hij onder een' vloed van 44traanen met eene gedurig verflaauwende stem uit:Ga naar voetnoot43-44Ga naar voetnoot44 | |
[pagina 127]
| |
45[regelnummer]
o Oorsprong van mijn zijn .... zie op uw schepsel neder,
Gij eischt uw gift te rug ... ik geef ze u dankbaar weder ...Ga naar voetnoot46
Mijn taak is zwaar geweest in deeze rampwoestijn .....
Vergeef, wat ooit mijn hart uit zwakheid heeft misdreven ...Ga naar voetnoot48
't Is Godlijk te vergeven,
50[regelnummer]
Was 't menschlijk zwak te zijn!Ga naar voetnoot45-50Ga naar voetnoot49-50
51Hij zucht - drukt mijne hand en bevochtigt ze met zijn dood-52zweet - slaat zijne oogen naar boven - en sterft. - - -
53o Werther! Werther! wees gelukkiger in uw tegenwoordig leven,Ga naar voetnoot53 54dan gij hier geweest zijt! - - Ongelukkig Jongeling! slagtoffer van 55uw gevoelig hart - Gij verdiende God te beminnen! -Ga naar voetnoot55
56Ik heb zijn lijk naar het graf, daar hij zo dikwerf naar gereikhalst 57heeft, verzeld - ijsselijk leed ik onder deeze plegtigheid - toen menGa naar voetnoot57 58de kist in den grond liet zinken, meende ik te bezwijken - ieder 59klomp aarde die met een' hollen weêrgalm op de kist zonk, voelde ik 60op mijn hart vallen. - - o Mijne julia! dit geheele oord is mij 61sedert dien tijd ondraaglijk geworden - alles herinnert mij aan den 62rampzaligen Werther - - Morgen vertrek ik naar *** langs eenen 63barren akeligen weg - Nergens hoore ik t'huis - maar hier toch nu 64het minste - - - Wanneer zal ik eens weder uwe woning naderen? | |
[pagina 128]
| |
65- God weet het! - - Treurig denkbeeld! - Wij komen den dood 66voor - eens zal hij ons zeker scheiden - ach! moeten wij zijnenGa naar voetnoot65-66 67wreeden arbeid uitwinnen - zijne komst onnodig maken! - -Ga naar voetnoot67
* * * |
|