Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 129]
| |
De voorzienigheid.Ga naar voetnoott1Het treurig verhaal van uwen beklagenswaardigen Vriend heeft 2mijne geheele ziel ontroerd - Wat beminnen wij toch als wij stofGa naar voetnoot2 3beminnen? - o mijn Eduard! - ook onze liefde heeft die zuiverheid 4nog niet bereikt, die ze bezitten moet om ons voor altijd gelukkig te 5maken - pogen wij haar van dag tot dag meêr te verfijnen - 6smoren wij de stem der driften om alleen naar die van het reinsteGa naar voetnoot6 7gevoel te luisteren - beminnen wij hier reeds, zo als wij altijd zullenGa naar voetnoot7 8blijven beminnen. - Indien uw hart dit even vuurig wenscht als het 9mijne - en zouden wij ongelukkig genoeg zijn om hier eenen ver-10schillenden wensch te hebben? - o beklaag u dan niet over onze 11scheiding! - Zij is er het geschiktste - mogelijk het eenigste middelGa naar voetnoot11 12toe! - - Ach mijn Vriend! mijn eenige Vriend! geloof uwe tedersteGa naar voetnoot11-12 13Vriendin - uwe drift, uwe blinde drift leidt u te dikwerf van hetGa naar voetnoot13 14spoor af - Gij zijt of geheel mismoedig of enkel vuur - in den 15eersten toestand lastert gij de Voorzienigheid, zonder Haar doelwitGa naar voetnoot15 16te doorzien - in den laatsten vergeet gij alles voor het tegenwoor-17dige oogenblik. - Gij weet, mijn dierbaare! hoe teder ik u beminne 18- ach! zoude uwe zedelijke volmaking mij onverschillig zijn? - -19Eduard! wij zijn zwakke rieten, die door het minste koeltje bewogen 20worden - ik beef, zo dikwerf als ik denk dat wij in deezen toestandGa naar voetnoot19-20 21mooglijk nog eenen storm te verduuren hebben! - - Helaas! ik 22zelve - ik heb onbedachtzaam tegen mijnen grooten Weldoener 23gesproken - Uw afzijn, uwe treurigheid en daar uit voortvloeiendeGa naar voetnoot23 | |
[pagina 130]
| |
24nutteloosheid voor u zelven, en voor de Maatschappij, was eenGa naar voetnoot24 25geduurige moordpriem in mijn hart - Ik was overtuigd dat onzeGa naar voetnoot23-25Ga naar voetnoot25 26echtverbindtenisse het eenigste middel ware om u aan uw geluk en 27aan de zaamenleving weder te geven - om u die zedelijke grootheid 28te doen bereiken, daar gij vatbaar voor zijt. - Mijn geheele hart 29sloeg voor uw geluk - dat van mijn' Vader bleef onbewogen. Uwe 30jammerlijke klagten - uw eenzaame toestand, dien ik mij niet dan te 31levendig verbeelden kon - alles was besmettelijk voor mij - - IkGa naar voetnoot30-31Ga naar voetnoot31 32durfde de Voorzienigheid beschuldigen! - - - Het rampzalig lot 33van uwen Vriend heeft mijne oogen geopend - ik heb den afgrondGa naar voetnoot33 34ontdekt, daar ik voorstond - hoe vaak heb ik zedert dien tijd mijne 35dwaasheid met heete traanen beweend! - - Mooglijk is het enkele 36goedheid, Eduard! daar wij nu niet dan strengheid zien - - - Zo 37onze Liefde hier voor den tijd niet geschikt ware - zo er zich echter 38nog zo veel stoffelijks inmengde, dat wij zonder het genot hier vanGa naar voetnoot36-38 39nooit geheel gelukkig zijn konden - dan - dan zou vroeg of laat het 40lot van Werther het onze worden. Nu gescheiden, leren wij geduurigGa naar voetnoot39-40Ga naar voetnoot40 41zuiverer beminnen. Het stoffelijke is buiten onze bereiking - wijGa naar voetnoot41 | |
[pagina 131]
| |
42moeten ons met de ziel alleen vergenoegen. - - Wat ons eerst eeneGa naar voetnoot42 43ondraaglijke smart was, zal eens onze hoogste lust worden - en teGa naar voetnoot42-43 44spoediger, naar maate wij meer met de Voorzienigheid medewerken 45in plaats van tegen Dezelve te morren. o Indien wij eens het volleGa naar voetnoot45 46zuivere geluk der liefde in de eeuwigheid bezaten en dan daar alle die 47wegen inzagen, waar langs de hoogste Wijsheid en Goedheid ons 48hier - niettegenstaande onze geduurige verwijtingen en ondank-49baarheid - geleid heeft om het te bereiken - zo wij die wegen dan, 50als de eenige mogelijke wegen om eeuwig gelukkig te zijn, erkenden, 51en ons teffens herinnerden, hoe wij in onze eerste bedwelming het 52onvolkomen genot van een oogenblik - en is dit de tijd nog bij deGa naar voetnoot52Ga naar voetnoot52 53eeuwigheid? - voor een eindeloos, voor een volmaakt geluk zoudenGa naar voetnoot52-53 54gekozen hebben - o Eduard! welk eene diepe schaamte zou ons 55aangezicht voor onzen grooten Weldoener moeten bedekken! - hoe 56zouden wij hem danken van aan onzen rampzaligen wensch nietGa naar voetnoot56 57voldaan te hebben! - - Geloof mij, mijn dierbaarste Eduard! eens 58zullen wij zeker de Voorzienigheid voor die zelfde scheiding, die ons nu zo smartlijk valt, de vuurigste erkentenisse toebrengen - HoeGa naar voetnoot59 60meer wij er hier toe genaken, hoe nader wij aan ons waar gelukGa naar voetnoot60 61komen, en hoe zuiverer onze liefde wordt. - Buiten deeze reine 62liefde is er geen eeuwige Liefde! - - En meent gij dat onze scheiding 63minder smartlijk, minder ondraaglijk zou geweest zijn, indien de 64dood ons, na eene gelukkige echtverbindtenisse uit elkanders armen 65gescheurd had? - Ach! zo wij even zeer als nu aan het zienlijkeGa naar voetnoot65 | |
[pagina 132]
| |
66gekleefd waren - duizendmaal duldeloozer! - - Aanbidden wijGa naar voetnoot66 67dan, mijn' Zielvriend! den grooten Bestuurer van onze noodlottenGa naar voetnoot67 68- aanbidden wij zijne wijsheid en goedheid - ook daar - 69waar wij geneigd zijn om niets dan willekeurige onrechtvaardigheid te vin-70den. - Hij doelt zeker op ons geluk. Dwingen wij hem door onze 71hardnekkigheid niet, om het op eene voor ons pijnelijker wijze te 72bereiken - Onze scheidinge is die des Doods nog niet!Ga naar voetnoot70-72
73Ook zijt gij naar uw eigen gevoel zo geheel ongelukkig niet. - 74Hebt gij mij niet dikwerf beleden, dat het schoonste ligchaam alleenGa naar voetnoot74 75nooit in staat zou geweest zijn om u de liefde te doen kennen - 76dat de ziel bij u alles was, en de eenige waarde aan haaren bekoorlijken 77omtrek geven kon? - - o mijn Beste! gij bezit mijne geheele ziel zoGa naar voetnoot76-77 78zuiver, zo onverdeeld, als eenig sterveling ze immer van een Meisje 79bezeten heeft - gij bezit ze voor de eeuwigheid! - - Vergenoeg u 80hier mede - Het minste mist gij - dat slechts, wat eerlang walglijkGa naar voetnoot79-80 81- misvormd - een prooi van 't gewormte zijn zal - en zelfs bij u 82afgrijzinge moet verwekken.
83Ik gevoel het, mijn Eduard! alle uwe bedenkingen tegen de Voor-84zienigheid zijn hier niet mede opgeheven - de levensloop van 85Werther blijft voor u en mij een onoplosselijke knoop - - maar, oGa naar voetnoot85 86Eindige! - wilt gij de Oneindigheid peilen? - - Onze eigenliefdeGa naar voetnoot86 87doet ons ons zelven, en elken natuurgenoot, daar wij belang inGa naar voetnoot87 | |
[pagina 133]
| |
88nemen, als de eenige voorwerpen aanschouwen, daar de zorg derGa naar voetnoot88 89Voorzienigheid op vallen moest - schoon dezelfde Voorzienigheid 90een geheel aaneengeschakeld Heelal bestuurt, daar elk wezen - deGa naar voetnoot90 91seraf zo wel als de worm - een onmerkbaar - maar door deGa naar voetnoot91 92hoogste Goedheid zeker geen vergeten deel van uitmaakt. - - o 93Eduard! kunnen wij hier veilig besluiten, zonder alle de schakels van 94die eindelooze keten doorkeken te hebben? - Het lot van WertherGa naar voetnoot94 95was mooglijk aan dat van duizend wezens verbonden - en dat 96zelfde lot, hoe wreed het ons hier in de duisternisse ook toe mogeGa naar voetnoot96 97schijnen, was in verband tot het geheel - zelfs voor de eeuwigheid -Ga naar voetnoot97 98mooglijk het gelukkigste. Gewis dit zijn meer dan mooglijkheden.Ga naar voetnoot98 99Herroepen wij onze voorige ondervindingen. Hoe vaak hebben wijGa naar voetnoot99 100begonnen met bitter te klagen en geëindigd met over het zelfde 101toeval te juichen, zo dra wij er de oorzaaken en gevolgen van doorzagen?Ga naar voetnoot101 102- Kunnen wij tot onze geruststelling hier niet veilig uit 103opmaken, dat wij in de zwaarste rampen, in die zelfde rampen die 104ons nu zo menige bittere traan kosten, even vrolijk zouden juichen, | |
[pagina 134]
| |
105zo onze oogen slechts verlicht waren, en wij ons waar geluk, en denGa naar voetnoot105 106geschiktsten weg, die er toe leidt, kenden? - -
107Verstoren wij, o mijn dierbaarste Eduard! verstoren wij dan onsGa naar voetnoot107 108eigen heil niet langer. - Zouden wij in onze onkunde niet veiligGa naar voetnoot108 109vertrouwen op die zelfde Voorzienigheid, die zo liefderijk voor ons 110gezorgd heeft, die aan alle onze behoeften zo menigwerf voldaan 111heeft, zelfs eer wij haare tedere voorzorg konden afsmeken, eer wijGa naar voetnoot111 112van ons aanzijn bewust waren? - - De hartstochten, het zienlijke,Ga naar voetnoot111-112 113het zwakke der Menschlijkheid - mogen ons een oogenblik bed-114welmen - maar eindelijk moet zich de stem der Reden verheffen - 115en die van den Godsdienst, die in aller harten spreekt - Zij roepen 116ons vereenigd toe: Er is geen ware Liefde dan die uit God voortvloeit 117- en teffens een gedeelte van de Liefde tot Hem is - Zij alleen looptGa naar voetnoot117 118op de volmaking uit! - - - Ja! de liefde is in den Hemel!
120[regelnummer]
Daar, daar is de zuivre liefde! ...
Hier beneden woont zij zeldzaam; ...Ga naar voetnoot121
Slegts bij aardsche Hemelingen! ...Ga naar voetnoot119-122Ga naar voetnoot122
123Verhard u niet tegen deeze gewijde stemme - Zij is die derGa naar voetnoot123 | |
[pagina 135]
| |
24waarheid! - Volg, volg haar op, o mijn Eduard! - buiten dit geen 125onvermengd geluk voor u - voor u, mijn Eenigste! wiens geluk het 126mijne alleen uitmaakt - en eeuwig uitmaken zal! - -
* * * |
|