Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 118]
| |
De rampzalige.Ga naar voetnoott1o Mijne julia! ik ben de eenigste ellendeling niet, die hier zijnGa naar voetnoot1 2pad met traanen doorweekt. Er zijn ongelukkiger wezens dan ik ben, 3ongelukkiger, duizendmaal ongelukkiger. - - Ik vond hier onder 4eene geheele schaare van gevoellooze menschen één gevoelig hart - 5o hoe duur heeft deszelfs bezitter zijn voorrecht moeten betalen! -Ga naar voetnoot5 6Hij is mijn vriend, mijn lotgenoot geworden; en zijn bijzijn alleen 7kan mij de lange oogenblikken van uwe afwezendheid bij tusschen-8poozen draaglijk maken. - Hij is zelfs uwe vriendschap waardig! - 9- Op het eerste gezicht bevielen wij elkanderen, en wij hadden geene 10verzekeringen nodig, om beide overtuigd te zijn, dat wij vrienden 11waren - o! die zijn overkropt harte in den schoot van een' waar'Ga naar voetnoot11 12deelnemend Vriend, die even fijn als wij zelve gevoelt, uit kan stor-13ten, is in de grootste rampen slechts half ongelukkig. Zulk een vriend 14ben ik voor Werther - Ach konde ik, konde ik zijn rampzalig lot 15verzachten! - Helaas! dit is op deeze waereld onmogelijk - Geen 16vergenoegde lagch zal ooit weêr op zijn gelaat zweven - geene 17zaligheid immer onverbitterd tot zijne ziel genaken.Ga naar voetnoot17
18Eenige dagen had ik met hem omgegaan, en reeds dikwerf met 19hem geweend, eer hij mij zijne treurige geschiedenis mededeelde. 20Onlangs bezocht ik met hem een afgelegen plekje gronds, dat hem 21dierbaar geworden is, en daar hij door het plengen van verligtende 22traanen voor zijnen overstelpten boezem vaak lucht komt zoeken - 23‘Waarlijk, Werther! zeide ik tot hem (en op dit oogenblik geloofde | |
[pagina 119]
| |
24ik het ook) gij zijt nog gelukkiger dan ik ben .... Gelukkiger? viel hijGa naar voetnoot24 25mij met eenen diepen zucht in - en nu kon hij geen woord meer 26uitbrengen - zijne smart overstelpte hem. Hij zonk met zijnen 27rechten arm op de helling van eene rots, die aan zijne zijde stond,Ga naar voetnoot27 28treurig neder en zijn hoofd rustte op zijne hand - geheel moedeloos 29- stom van aandoening biggelden de traanen van zijne bleeke 30wangen op de rots neder. Ik eerbiedigde zijne smart en zweeg. - - 31o julia! ons jongste afscheid stond op nieuw levendig voor mijne 32oogen. - - Na eene lange stilte beurt hij langzaam zijn hoofd op, 33vat een staalen stift tusschen zijne vingeren, en schrijft al snikkend de 34volgende aandoenlijke regels op de rots:Ga naar voetnoot32-34 35[regelnummer]
o Gij! aan wie mijn hart zo teder is verbonden,
Die 'k op mijn treurig pad onwillig heb gevonden,Ga naar voetnoot36
Wier deugd en fijn gevoel ik meer dan iemand ken ...,
Ach! laat uw hart, o vreugd en kwelling van mijn leven!
Voor mij getuignis geven,
40[regelnummer]
of ik gelukkig ben.
Wat op uw jongst bevel mijn Rede poogt te winnen,Ga naar voetnoot41
Het noodlot heeft beslist ... ik moet u eeuwig minnen;
Ach! waarom hier geveinsd? ... mijn ziel haat dit bedrog.
Ja, na het traag verloop van tallooze oogenblikken,
45[regelnummer]
Na duizend bange snikken,
Ben ik dezelfde nog.
Dan, vrees niet dat ik ooit dees taal bij u zal uiten ...Ga naar voetnoot47
Mijn hart zal al zijn leed in zijne schuilplaats sluiten:
Ik kan ellendig zijn, en zwijgen voor altijd ....
| |
[pagina 120]
| |
[pagina 121]
| |
50[regelnummer]
En kan mijn kwijnend hart nog iets om laag bekoren,Ga naar voetnoot50
't Zal zijn als ik mag horen
Dat gij gelukkig zijt.
Ach! zou mij 't leven hier niet onverschillig wezen,
Die niets op aard' meer hoopt en niets meer heeft te vrezen,
55[regelnummer]
Staart met een traanend oog reikhalzend op den dood:Ga naar voetnoot55
Of ligt de Onsterflijkheid voor hem meer blijdschap baarde,Ga naar voetnoot56
Dan op deeze eenzaame aarde
Zijn ledig hart genoot.Ga naar voetnoot58
59Ik las dezelve en was geheel vertederd. Nu verhaalde hij mij alles. 60De Liefde heeft hem onuitspreeklijk ellendig gemaakt. Zijn lot was 61reeds voor altijd beslist en hij had zich in zijne, voor 't oog van de 62waereld verborgen, smart, sedert een' geruimen tijd, opgedrongen,Ga naar voetnoot62 63dat er op aarde geen waare tederheid woonde - ten minsten voor 64zijn diepgevoelend hart niet! - - zo bewandelde hij in stilte zijnen 65treurigen weg - door het minste windje bewogen - niets genietende 66en vatbaar voor het hoogste genot - altijd in het stof kruipende - 67eindeloos onder die grootheid zwevende, die zijne ziel aan de zijde 68eener waardige gezellinne zeker bereikt hadde - - IJlings verschijntGa naar voetnoot68 69hem die Engel! - Hij vindt het eenigste hart, dat met het zijneGa naar voetnoot69 70gelijk slaat - de eenige ziel die voor de hoogste tederheid en dien 71onstoffelijken wellust vatbaar is, die zo weinig wezens kennen. -Ga naar voetnoot71 72Hij ziet, hij gevoelt, dat het hoogste geluk op deeze waereld - en de 73beste toebereiding tot dat eener toekomende - voor hem mooglijk 74geweest zij! - hij gevoelt dit nu het - voor eeuwig voor hem 75afgesneden is, en zijn hart - jammerlijk verscheurd wordt! - Geen 76verandering, geen uitzicht meer - tot aan zijn graf toe! - Reeds 77beschouwt hij zich zelven - schoon ook zijn lot veranderde - dat 78hij echter niet wenscht (ach, julia! gevoel het ijsselijke van deeze 79tegenstrijdigheid!) als haarer onwaardig - Hij wenscht hier alleenGa naar voetnoot79 | |
[pagina 122]
| |
80te lijden - dan het denkbeeld dat er geen sterveling leeft, die haar zo 81gelukkig kan maken als ze verdiende te zijn; dat ze eens door eenen 82ongevoeligen rampzalig .... Dit is de meest pijnigende gedachte, die 83zijn geheele aanzijn verpest, zo dra ze hem bekruipt. - MenigwerfGa naar voetnoot83 84bidt hij God, dat het geluk, dat aan zijn leven onttrokken is, haaren 85geheelen levensloop bezielen moge! - o dan wordt zijn onheil hemGa naar voetnoot85 86dierbaar, en hij wenscht geen aasje geluk meêr te genieten. Na eeneGa naar voetnoot86 87lange wezenloosheid roept hij vaak al zuchtende uit: Eenigst MeisjeGa naar voetnoot87 88op den aardbodem, wier achting al mijnen schat uitmaakt! hebt gij 89mij eenmaal voor een oogenblik kunnen miskennen’? - Deeze 90dwaling, mijn Eduard! maakte het gevoeligste, het beste hart voorGa naar voetnoot90 91eenen ongelukkigen wreed en beroofde hem van twee onschuldige, 92reeds toegezegde, voorrechten, die nu zijn eenige troost zouden zijnGa naar voetnoot91-92 93en mooglijk een leven, dat eene afgaande schaduwe gelijk is geworden,Ga naar voetnoot93 94genoeglijk verlengen. - - Zijne minstpijnigende oogenblik-95ken zijn, die hij in de bespiegeling der Onsterflijkheid doorbrengt - 96Waarlijk de bewustheid van een leven na dit leven is de eenige 97verkwikking voor ellendelingen, die hier onherstelbaar ellendig zijn. 98- Daar zal hij zijne Vriendin wedervinden - daar zal hij haar 99waardiger zijn - en het zal in den schoot der Liefde geen misdrijfGa naar voetnoot99 100zijn zuiver te beminnen - ach! in haare schaduw te leven is deGa naar voetnoot100 101hoogste gelukzaligheid die hij zich kan voorstellen! - - - Deeze 102rechttreurige regels heeft hij onder zijn schaduwbeeld geplaatst:Ga naar voetnoot102 | |
[pagina 123]
| |
Gevoelig voor het schoon, waar ooit mijn ziel het vond,
En vatbaar voor een heil, mij nooit door 't lot gegeven,
105[regelnummer]
Doolde ik, in traanen meest, door dit beneden rond,Ga naar voetnoot105
En dankte God voor 't heil van een toekomstig leven.
107o julia! tedere julia! hoe diep zult gij mijnen Vriend beklagen! 108- met zulk een gevoelig hart, dat geen wormpje kan zien lijden, dat 109elk wezen gelukkig zou willen maken, zelf zo onuitspreeklijk on-110gelukkig te zijn! - Welk eene waereld is de onze! - Zo veele 111ellendelingen alom, die alle de Voorzienigheid voor hun lot zouden 112gezegend hebben - die alle voortreffelijke menschen zouden ge-113worden zijn - indien geen onzichtbaar geweld hen uit den kringGa naar voetnoot113 114geweerd had, daar ze in behoorden, daar hun waar geluk en groot-115heid in rond zweefde! - Onnadenklijk gelukkig hij, mijne julia!Ga naar voetnoot115 116die hier aan God genoeg heeft! - - Hij alleen is boven alle rampen 117verheven en, gelijk aan den reiziger op eenen hoogen berg, ademt hij 118eene kalme en zuivere lucht in, terwijl diep onder zijne voeten de 119donders voortrollen, die tot hem niet genaken kunnen.Ga naar voetnoot119
* * * |
|