Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
9 Reacties op de JuliaEr kan weinig twijfel over bestaan dat de Julia onmiddellijk na verschijnen gretig aftrek vond, en al gauw tot de bekendste Nederlandse romans van die tijd behoorde. De eerste druk verscheen in het voorjaar van 1783. Reeds in de zomer van datzelfde jaar zag de tweede druk het licht, en dat in een tijd dat snelle herdrukken van romans uitzonderlijk waren. Nieuwe edities in 1786 en 1792 getuigen van een bestendige populariteit.Ga naar voetnoot1 De bekendheid van het boek blijkt ook uit het feit dat er in allerlei geschriften aan de Julia gerefereerd wordt, en een inspirerende werking ervan spreekt uit de in deze jaren frequent te vinden poëzie op Julia en Eduard, en uit literatuur waarin onmiskenbaar Feiths wijze van schrijven wordt nagevolgd. Maar ook valt de populariteit af te leiden uit het gegeven dat Julia veel meer dan welk ander Nederlands werk ook in de jaren '80 en '90, aanleiding gaf tot bestrijding en spot. Van meet af aan was de Julia een omstreden boek. In de opdracht bij de Julia gericht aan ‘Mevrouwe***’, is de vrees voor bespotting al uitgesproken: ‘Men zal lagchen en het zal met mij gedaan zijn’. Dit voorgevoel kwam gedeeltelijk uit. In het voorbericht bij de tweede druk verklaart Feith: Dan, schoon ik merkelijk meer goedkeuring gehad heb, dan ik mij immer heb durven beloven, wil ik echter niet ontveinzen, dat aan den anderen kant mijne verwachting van zeer veel Lezers te zullen vinden, die mijn werkje belagchlijk voor zou komen, niet geheel ongegrond zij geweest. Ik kon toch gemaklijk vooraf weten, dat de zuivere kunstelooze taal van 't gevoel aan minder gevoelige harten geoutreerd, en aan gevoelloozen volstrekt ongerijmd voor moest komen [...].Ga naar voetnoot2 Tot de ‘zeer veel Lezers’ die Julia belachelijk vonden behoorden in ieder geval niet de critici die het werk recenseerden. Het toonaangevende tijdschrift van die jaren, de Vaderlandsche letter-oefeningen, heeft niets dan lof: | |
[pagina 53]
| |
De kiesche en zuivere minnehandel van Julia en Eduard, door den Heer en Mr. Rhynvis Feith alhier beschreeven, behelst eene by uitstek treffende liefdes-geschiedenis, in welker voorstelling de Schryver eene groote verscheidenheid van zeer aandoenlyke tafereelen gemaald heeft, die ons de reine Liefde, vergezeld van oprechte Godsvrugt, op veelerleie wyzen, in verschillende uitwerkingen, zo leevendig onder 't oog brengen, dat een aandoenlyk hart 'er ten gevoeligste door getroffen moet worden. De geheele inrigting van dit Geschrift, de manier van uitvoering, en de styl daarin gebruikt, maaken het tot een Meesterstuk in zyne soort.Ga naar voetnoot3 (Merkwaardig is overigens dat bij wijze van proeve het stukje Selinde uit het ‘Mengelwerk’ is opgenomen, dat juist qua uitvoering en stijl weinig representatief lijkt.) Veel uitvoeriger en enthousiaster nog is een (anonieme) recensie in een in Nederland uitgegeven Franstalig tijdschrift, de Nouvelle bibliothèque Belgique. De criticus begint met op te merken dat Julia het eerste voorbeeld in Nederland is van een bepaald soort romans, namelijk die où les événemens sont subordonnés aux sentimens, & où l'on décrit plûtôt les sensations qu'éprouvent les personnages qui paroissent sur la scène, que les avantures de leur vie.Ga naar voetnoot4 (Men ziet dat Feiths in hfdst. 3 aangehaalde omschrijving van de sentimentele roman woordelijk met het hier aangehaalde overeenstemt; het woord ‘sentimenteel’ wordt echter in de recensie niet gebruikt.) Dit soort romans, zo vervolgt de criticus, waarbij de schrijver niet zijn toevlucht neemt tot avontuurlijke gebeurtenissen, stelt hoge eisen aan diens literaire capaciteiten: lorsqu'au lieu de retracer des événemens extraordinaires, on se contente d'exciter la sensibilité par l'exposition d'un fait unique, & commun en lui même. C'est alors qu'il faut user de toutes les ressources de l'art: des idées hardies, de grandes vues, un style énergique & tout éclatant, pour ainsi dire, de comparaisons, de métaphores & d'images, voilà ce que l'on exige d'un Auteur;Ga naar voetnoot5 Feith nu heeft, zoals de criticus met lange (vertaalde) citaten aantoont, deze moeilijkheden met glans overwonnen: ‘c'est la pureté du style, & le | |
[pagina 54]
| |
ton d'originalité qui regne dans cet ouvrage’. En: ‘chaque mot porte coup, fait image & exprime avec justesse la pensée de l'Auteur’.Ga naar voetnoot6 Hierin doet de Julia zijns inziens zelfs niet onder voor Rousseaus Julie ou la nouvelle Héloïse, waarop Feiths roman bovendien nog voor heeft dat de deugd er niet geschonden wordt. Een merkwaardig getuigenis van het enthousiasme dat Julia bij een ‘gewone’ lezer wekte is te vinden in een werk waarvan de zeer langademige titel begint met Vermaakelyke reizen, door het grootste gedeelte van het Duitsche Ryk en eindigt met Aan het einde des werks, wydt de Schryver ten breedsten uit in den lof van den heere, Mr. Rhynvis Feith, betreffende deszelfs Julia, welk overheerlyk werkje hem, staande zyne reizen, veele aangenaame uuren verschaft heeft.Ga naar voetnoot7 Inderdaad bevat dit overigens nogal dorre reisverslag een lyrische lofzang op Feiths roman, ‘het voortreffelykste werkje, dat, voor zo verre my bewust is, in de Nederduitsche taale, tot heden toe het licht gezien heeft’. Met grote geestdrift citeert de anonieme schrijver een aantal passages, en tussendoor roept hij onder meer uit: Is Julia niet een beminnelyk meisje? och myn vriend! had ik zulk een pronkstuk der vrouwelyke kunne op myne reis mogen ontmoeten! maar zy zyn schaars; menigmaal heb ik de voorkomende vrouwen, ook de bevalligste, de tederste, by Julia vergeleken; maar, welk een onderscheid! ruwheid, woestheid, ongevoeligheid, zie daar alles wat zy, by dat wonderbaare meisje gezien, bezaten. Zelfs verklaart hij: ‘ik betuig u van harten dat ik op die wonderbaare schoonheid smoorelyk verliefd ben’.Ga naar voetnoot8 Een veel bezadigder reactie spreekt uit een - niet gepubliceerde - brief van de dichter J.P. Kleijn aan zijn vriend M. Tydeman.Ga naar voetnoot9 Kleijn heeft ernstig bezwaar tegen Feiths voorstelling van de liefde, waarbij hij vooral het oog lijkt te hebben op het onmiddellijke en unieke karakter ervan. Als leidraad inzake de liefde acht hij daarom de Julia niet beter dan de meeste andere romans. Voorts acht hij het hoofdstuk De ontmoeting onnatuurlijk, | |
[pagina 55]
| |
en ‘nog meer fout loopt het, daar hij Julia doodt vindt’. Bovendien, zo vervolgt Kleijn, is deze laatste gebeurtenis vrijwel identiek aan een episode in J.M. Millers Beyträge zur Geschichte der Zärtlichkeit.Ga naar voetnoot10 Toch had hij waardering voor Feiths literaire capaciteiten, zoals blijkt uit zijn lof voor ‘de vorm, de Poëtische gedachten, ook veelligt de jeugdige wegslepende stijl’. En even verder: ‘Nog eens - om den vorm, om de schoone stijl enz. spijt het mij dat er zo veel Romanesk, valsch gevoel in Julia schuilt.’ Dit verwijt van ‘valsch gevoel’ is ook de kern van de uitvoerigste aanval die in ons land op het sentimentele gericht is, namelijk de uit 1786 daterende Gedagten over het sentimenteele van deezen tyd van W.E. de Perponcher. In dit lange stuk wordt Feith weliswaar niet met name genoemd, maar niet ten onrechte trok deze het zich aan als een aanval op vooral zíjn werk. Kort samengevat stelt De Perponcher dat de waarde van de teergevoeligheid buiten kijf staat, maar dat de cultivering ervan een gevaarlijk modeverschijnsel dreigt te worden, waarbij men zozeer gericht is op de eigen volmaaktheid dat men zijn sociale verantwoordelijkheden miskent en zich in een geestelijk en maatschappelijk isolement plaatst. Het sentimentele schiet zo z'n doel voorbij, en niettegenstaande hun goede bedoelingen bevorderen de sentimentele schrijvers dit kwaad: zij willen hun lezers tot hogere volmaaktheid brengen, maar bereiken slechts dat die, ontevreden over het tekortschieten van de wereld bij hun idealen, zich in egoïstische zelfgenoegzaamheid afzonderen, en hun eerste plicht verzaken, namelijk om mens te zijn met de mensen. Vanzelfspekend trof deze kritiek Feith zeer pijnlijk. Met zijn sentimentele romans had hij beoogd de samenleving te verbeteren door het gevoel te verfijnen, en de kritiek was uitgerekend dat hij daarmee de samenleving juist ondermijnde. Zijn uitvoerige verdediging, en vervolgens De Perponchers dupliek en Feiths antwoord daarop verhelderen overigens de kwestie weinig, doordat beide partijen in allerlei bijzaken afdwalen.Ga naar voetnoot11 Ten slotte concludeert Feith dat zijn tegenstander en hij het in wezen niet oneens zijn, maar dat aan de een aandoeningen ‘geoutreerd’ kunnen | |
[pagina 56]
| |
voorkomen die de ander als echt beleeft. En daarmee was hij terug bij het uitgangspunt dat hij reeds in het voorbericht bij de tweede druk van Julia had uitgesproken. Ofschoon Feith zich door De Perponcher in zijn edelste bedoelingen aangetast kon voelen, werd hij ten minste door deze tegenstander au sérieux genomen. Hun polemiek getuigt dan ook van wederzijds respect. Daartegenover hebben veel andere bestrijdingen van sentimentele dweepzucht een sterk badinerende toon - een aanwijzing dat het met het gevaar ervan wel meeviel? - waarbij Feith het gemakkelijk slachtoffer wordt van doorgaans weinig fijnzinnige spotters. Eén van deze reacties hebben we achter in dit boek opgenomen. Het is de anonieme Julia, door den Heer Feith, verkort in den parodischen stijl, verschenen in een soort satirische almanak, de Sentimenteele tydwyzer voor het jaar 1794. Gevoelens, belevenissen en stijl zijn effectief in het vulgaire getrokken waarbij met name Feiths verheven liefdesopvattingen belachelijk gemaakt worden door er een onverholen erotisch realisme voor in de plaats te stellen. Hield Feith zich in de polemiek met De Perponcher heel behoorlijk staande, tegen dit soort aanvallen was hij natuurlijk volstrekt weerloos. Het feit dat er nog in 1794 een dergelijke persiflage op Julia kon verschijnen, die, gegeven de aard van de toespelingen, alleen ten volle kon worden genoten wanneer men Julia zelf behoorlijk paraat had, bewijst eens te meer dat het boek niet zo snel in vergetelheid is geraakt als soms wordt gesuggereerd. Echter tegen 1800 lijkt het toch uit de belangstelling te verdwijnen. Positieve èn negatieve verwijzingen ernaar worden schaars. Ook was er blijkbaar niet genoeg vraag meer naar om na de editie van 1792 een nieuwe uitgave te rechtvaardigen. In de negentiende eeuw verscheen de Julia enkel nog in het vijfde deel van Feiths verzameld uitgegeven Werken, in 1824, het jaar van zijn dood. Maar in de vele lofredenen die ter gelegenheid van zijn overlijden het licht zagen werd de periode van zijn sentimentele romans doorgaans verdoezeld, of op z'n hoogst in min of meer verontschuldigende woorden terloops aangestipt.Ga naar voetnoot12 |
|