Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
7 Het ‘Mengelwerk’In ‘Mengelwerk’ heeft Feith een aantal prozastukken en gedichten opgenomen die deels uit de tijd vóór de Julia dateren en die we volgens zijn eigen woorden moeten beschouwen als ‘proeven’ die hij de lezer ter beoordeling voorlegt (p. 170). Het betreft echter geen willekeurige verzameling. In bijna alle stukken is sprake van een of meer thema's die ook in de Julia van belang zijn. In een aantal gevallen zijn er formuleringen die bijna gelijkluidend voorkomen in de Julia-tekst. Het is niet onwaarschijnlijk dat we hier te maken hebben met enige oefenschetsen rond de Julia. In Themire staat de deugd in de zin van de kuisheid centraal. Eén ogenblik van onbedachtzaamheid kost de deugdzame en bevallige Themire haar deugd, haar geluk en uiteindelijk haar leven. Krijgt zij voor Gods rechterstoel genade, haar verleider, Alcestes, wordt eeuwig verdoemd. De gedeeltelijke parallel in het Fragment in het Julia-verhaal dringt zich op: hier dreigen Eduard en Julia hun deugd, en daarmee hun toekomstig heil, te verliezen, maar de gedachte aan de eeuwigheid brengt hen nog juist op tijd tot inkeer. Hoe ernstig de gevolgen van een dergelijk moment van zwakte hadden kunnen zijn, wordt in Themire gedemonstreerd. Een essentieel verschil is dat, anders dan Eduard, Alcestes hier te kwader trouw handelt. Wie zo de liefde als lichtzinnig spel opvat, verspeelt iedere kans op genade, zo is de les van Themire. In De hermiet gaat het evenals in de Julia om de aanvaarding van de Voorzienigheid. Zowel Valcour, die zijn geliefde verloor, als de door rampen bezochte man die op het landgoed begraven is, als de grijsaard, die zijn vrouw en beide kinderen verliezen moest, worstelen met de Voorzienigheid. Allen komen uiteindelijk tot inkeer en erkennen dat de aardse sterveling Gods plan niet kan begrijpen en slechts door vertrouwen en berusting zijn geluk kan hervinden. Indien nodig brengt God de mens slag op slag toe om hem dat inzicht bij te brengen, zoals bijv. in het geval van de grijsaard. Oorzaak van diens beproevingen was het feit dat deze zijn vrouw tot ‘Afgod’ gemaakt had, dat wil zeggen haar bemind had boven God. Door haar te laten sterven wilde God hem onthechten van zijn tè sterke aardse banden. Valcour ziet na het relaas van de grijsaard in dat ook hijzelf zijn geliefde boven God gesteld had. | |
[pagina 41]
| |
In Selinde handelt de dialoog tussen Selinde en Mellfont eveneens over de vraag of men zijn geliefde boven God mag liefhebben (als een ‘Afgod’). Door een vergelijking met het niveauverschil tussen twee buurlieden, brengt Mellfont Selinde tot het inzicht dat hij verplicht is God lief te hebben boven haar, maar dat zij voor hem de eerste plaats inneemt onder de stervelingen. Wellicht wordt op dezelfde problematiek gezinspeeld in het gedicht Werther aan Ismeene, waar Werther belijdt dat Ismeenes beeltenis ‘hier mijn eenigst heil - misschien mijn Afgod was’ (p. 225, r. 112). De tekst geeft echter verder geen aanknopingspunten voor deze interpretatie. In het Julia-verhaal zelf speelt de hele kwestie geen duidelijke rol. De hier gegeven interpretatie van deze drie prozateksten komt overeen met Feiths bedoelingen; hij heeft als kern ervan genoemd: de haatlijkheid der verleiding, in Themire; - de ondergeschiktheid van de Liefde aan den Godsdienst, in Selinde; - de voordeden der rampen en het liefderijk oogwit van de Voorzienigheid in dezelve, in den Hermiet.Ga naar voetnoot1 Het verhaal Alpin staat enigszins los van de rest. Wel heeft ook Alpin zijn geliefde Minona verloren, maar in het gesprek met haar geest en met die van Salgar wordt geen verband gelegd tussen haar dood en Alpins voorbereiding op toekomstig heil, noch op de aanvaarding van de Voorzienigheid. De niet-christelijke sfeer leent zich daartoe ook in het geheel niet. Toch wordt ook hier het verlangen naar een gemeenschappelijk graf uitgesproken. En verder kan men stellen dat de communicatie met geesten van overledenen ook in de Julia een zekere rol speelt: Eduard heeft in het woud een vorm van contact met zijn overleden vrienden - althans in zijn verbeelding. Van de sombere, Ossiaanse sfeer van Alpin vindt men mogelijk een echo in het Julia-hoofdstuk De rots, waar Eduard zich op een rots aan de kust bevindt, in een kil en eenzaam gebied waar de stormwind ‘ijsselijk loeit’. De gedichten Aan Cefise en Aan ongelukkige gelieven bevatten echte Feithiaanse thematieken die we ook in de Julia aantreffen: resp. deugd gaat boven schoonheid; en ware liefde houdt stand wanneer geliefden van elkaar gescheiden worden, ze komt pas in de hemel tot volmaking. | |
[pagina 42]
| |
De gedichten De nacht en Werther aan Ismeene hebben in zoverre een vergelijkbaar onderwerp, dat een ik-verteller zijn geliefde is kwijtgeraakt en dat daardoor het leven voor hem zijn zin verloren heeft. Opvallend is daarbij dat in beide gevallen een hereniging in het hiernamaals niet ter sprake komt; het blijft bij een verlangen naar het graf tout court. Omtrent de Ismeene in De nacht komen we niets te weten - mogelijk is ze gestorven. In Werther aan Ismeene krijgen we iets meer, zij het uiterst vage informatie. De hele situatie doet sterk denken aan de Wertherepisode in het Julia-verhaal. Anders dan daar evenwel wordt in Werther aan Ismeene het religieuze element in Werthers liefde beklemtoond. De slotsom van deze beknopte bespreking is dat er een duidelijke thematische samenhang bestaat tussen het Julia-verhaal en het ‘Mengelwerk’: de thematiek van de verbondenheid van liefde, deugd en godsdienst, alsook het motief van de gescheiden gelieven keren in het ‘Mengelwerk’ telkens terug, zij het soms onder een wat andere belichting. Het zijn juist deze accentverschillen die maken dat men de bundel Julia geen recht doet wanneer men die reduceert tot alleen het titelverhaal.Ga naar voetnoot2 |
|