Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||
6 Tijd en ruimteHandeling speelt zich af in tijd en ruimte, ook de handeling binnen de fictionele wereld van de roman. De wijze waarop tijd en ruimte in een roman gebruikt worden, kan meer of minder functioneel zijn, maar altijd is er sprake van elementen die de structuur van een verhaal in hoge mate mee bepalen. Hoe functioneert een en ander in de Julia? | |||||||
TijdIn tegenstelling tot vele andere 18e-eeuwse romans is in de Julia het tijdsverloop moeilijk vast te stellen. Voor zover er sprake is van brieven zijn deze niet gedateerd, en ook de gebeurtenissen die in de hoofdstukken verteld worden, bevatten dikwijls slechts vage tijdsaanduidingen: ze duren enige uren, spelen enige dagen na elkaar, of enige maanden. Het verhaal begint op een zomeravond en men krijgt de indruk dat bij de scheiding van Eduard en Julia het nog steeds zomer is. Eduards rondzwervingen duren zeker enige weken, mogelijk enige maanden. Na Julia's dood duurt het ‘maanden’ voordat Eduard een brief aan Alcestes kan schrijven. Het verhaal duurt daarna nog enige, onbepaalde tijd, waarin Eduard de zielsrust vindt en teruggetrokken uit de wereld zijn dood afwacht. Al met al hoeft het verhaal de duur van een jaar niet te overschrijden, maar zeker is dat niet. Ook het tijdsverloop binnen de hoofdstukken laat zich niet exact reconstrueren. Het lijkt veeleer van belang dat bepaalde gebeurtenissen zich afspelen vóór zonsopgang, bij zonsondergang, 's avonds of 's nachts, omdat deze tijdsaanduidingen in hoge mate sfeertekenend zijn en zich optimaal lenen voor een beschouwelijke stemming over existentiële problemen, vooral over de dood. Veel belangrijker dan een realistische weergave van het tijdsverloop in de Julia is de thematische tegenstelling tijd: eeuwigheid. De tijd wordt dermate ondergeschikt geacht aan de eeuwigheid, dat om die reden nauwkeurige chronologische aanduidingen overbodig schijnen. De woorden ‘eeuwig’ en ‘eeuwigheid’ hebben een opvallende frequentie in het verhaal, ze komen resp. 20 en 27 maal voor. De verhouding tussen tijd en eeuwigheid wordt als volgt verwoord: | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Welk een onmerkbaar beekje wordt de tijd, als wij hem bij dien oeverloozen Oceaan beschouwen, daar millioenen jaaren, met millioenenverdubbeld, zelfs geen enkel golfje van uitmaken! (p, 112-113). De gerichtheid op het eeuwige en het exemplarische karakter van het Julia-verhaal, maken de vage tijdsaanduidingen niet alleen begrijpelijk, maar ook functioneel. | |||||||
RuimteOok de ruimte-aanduidingen zijn meestal niet erg concreet en zeker niet historisch-geografisch bepaald. Over de woonplaats en de woning van Eduard of Julia wordt niets medegedeeld, zelfs is niet duidelijk of ze in dezelfde plaats wonen. Eduards verre reis naar het ‘Noorden’ blijft uitermate vaag. Het dagelijks leven van de hoofdpersonen blijft onbekend. Hoe hun sociale omstandigheden zijn, weten we niet. Alleen de niet-alledaagse entourages worden beschreven. Die entourages namelijk die een essentieel onderdeel vormen van hun liefdesgeschiedenis (de ontmoetingsplaatsen bijv.) en van het proces van voorbereiding (bijv. de grafkelder, het gotische gebouw en het kerkhof waar Julia begraven ligt). Deze ruimtes bevorderen de beschouwelijkheid over existentiële problemen. Het dennenbos is een gewijde plaats waar gedachten opgeroepen worden aan deugd, liefde en godsdienst. De grafkelder en het kerkhof zijn uiteraard plaatsen waar gedachten over de sterfelijkheid van de mens, over het leven na de dood en het wederzien opgeroepen worden. In het ‘gothiesch’ bouwwerk waar Eduard na Julia's dood verblijft, herinnert alles aan de vergankelijkheid van het aardse. De relatief uitvoerige en concrete beschrijving van deze ruimten ondersteunt in hoge mate de strekking van het verhaal. Deze ruimtes vertonen overigens topicale aspecten, dat wil zeggen dat ze min of meer literair gemeengoed zijn. In het leven en de literatuur van de 18e eeuw treedt een grote voorkeur aan de dag voor de somber-pathetische sfeer van duistere bossen, eenzame oude kerkgebouwen, verlaten kerkhoven, maanverlichte nachten etc. Men ervoer de daardoor opgewekte gevoelens als verheven: de mens werd zich in een dergelijke omgeving sterk bewust van zijn nietigheid, van zijn aardse vergankelijkheid en van zijn | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
hemelse onsterfelijkheid. Ook Feith betoonde zich voor dit soort indrukken zeer vatbaar. Op allerlei plaatsen in de Brieven over verscheiden onderwerpen, en heel in het bijzonder in het eerste hoofdstuk van de Verhandeling over het heldendicht, beschrijft hij de sterke emotionele werking die bepaalde verheven entourages op hem - en naar hij aanneemt op ieder gevoelig hart - uitoefenen.Ga naar voetnoot1 De voorbeelden die hij daar geeft komen letterlijk in de Julia terug. Om er een paar te noemen: de volle maan doet hem wenen en denken aan overleden vrienden, aan vergankelijkheid en onsterfelijkheid (verg. de hoofdstukken De ontmoeting en Aan de Maan); een donker bos, met name een dennenbos, roept het besef op van de eigen nietigheid en Gods grootheid. Karakteristiek voor de voorliefde voor verheven entourages is de uitspraak van Eduard: ‘Een gevoelig hart bemint alles wat somber en verheven is’ (p. 92). De ruimtes in de Julia zijn verder gestoffeerd met attributen die een traditionele symboolwaarde hebben, en die daardoor ook alweer verheven gevoelens opwekken of versterken. De tortelduif is het symbool van de onvergankelijke trouw (die stand houdt na de dood van de geliefde); de witte rozen in Julia's haar zijn symbool van haar kuisheid; de donder staat mogelijk voor de toorn Gods; de distels en doornen symboliseren de tegenslagen en het verdriet dat de mens tijdens zijn leven moet lijden; het veldbloempje of viooltje is symbool van nederigheid en/of vergankelijkheid; de maan van kuisheid.Ga naar voetnoot2 Evenals de topen ondersteunen de symbolen de strekking van het verhaal. Ze zijn overigens gemeengoed in de gevoelige literatuur van de 18e eeuw. Er is in deze literatuur sprake van een wisselwerking tussen natuur en innerlijk van de romanpersonen. We kunnen daarin drie fasen onderscheiden.
| |||||||
[pagina 39]
| |||||||
De conclusie ten aanzien van de ruimte in de Julia moet wel zijn: zo onbepaald, want onbelangrijk, als de geografische ruimte is, zo relevant is de entourage waarbinnen de personages zich bewegen. Door de zeer functionele relatie die er bestaat tussen deze ruimtes en de beleving ervan door de personages, is de Julia een markant voorbeeld waarin (met een term uit de romantheorie) de speelruimte voornamelijk belangenruimte is. |
|