Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
4 De essentie van de Julia: liefde, godsdienst en deugdDe sentimentele fijngevoeligheid krijgt in de Julia gestalte in de liefdesgeschiedenis van Eduard en Julia. Volgens de opdracht Aan Mevrouwe*** wordt in het werk een liefde bepleit ‘die zonder de deugd niet bestaat’. Enige jaren later schrijft Feith in zijn Apologie van Julia en van Ferdinand en Constantia: ‘In beide mijne Romans heb ik waare liefde willen schilderen, zo als deeze in betrekking tot den Godsdienst staat.’Ga naar voetnoot1 Met deze citaten is een uitermate belangrijke trits geïntroduceerd voor het begrijpen van de Julia: liefde, godsdienst en deugd. | |
De liefdeIn dezelfde opdracht heet de Julia een ‘eenvouwdig tafreel van twee tedere harten, die oprecht beminnen’. De presentator heeft in dit tafereel, naar hij verklaart, zijn opvattingen over de liefde willen uitwerken: het verhaal is een illustratie van zijn ideeën dienaangaande. Daarmee krijgt de Julia de waarde van een exempel, van een verhaal dat als voorbeeld van ware liefde kan dienen. Dit exemplarische karakter verklaart enigszins dat het verhaal niet een volledig en continu verslag van een liefdesrelatie behelst, maar een wat sprongsgewijze en fragmentarische beschrijving van een aantal belangrijke momenten. Deze momenten zijn als programmatisch te beschouwen in een exempel over ware liefde: de eerste ontmoeting, opbloei van het liefdesgeluk, de onmogelijkheid van een huwelijk, de verzoeking, de scheiding, het ontbreken van uitzicht op een hereniging, de dood van een van beide gelieven, de liefdestrouw na de dood van de partner, het uitzicht op hereniging in het hiernamaals. Na het aanvankelijke liefdesgeluk bestaat het Julia-verhaal voornamelijk uit beproevingen, waarvan de dood van een van de partners de zwaarste is. De liefde blijkt daartegen bestand; wel is het zo dat Julia hun gemeenschappelijk lot makkelijker lijkt te aanvaarden dan Eduard. De hardste van de reeks slagen moet Eduard alleen verwerken, namelijk Julia's dood. Ofschoon dit gebeuren hem in een ernstige crisis stort, blijft zijn liefde voor Julia de rest van zijn levensdagen onverlet. | |
[pagina 22]
| |
Ware liefde blijkt derhalve iedere beproeving te kunnen doorstaan. Zij overwint aardse bedreigingen en beletselen zoals financiële belangen, ongeoorloofde erotiek, het gescheiden zijn en zelfs de dood: de liefdestrouw reikt over de dood heen tot in de eeuwigheid. Maar dan, in het hiernamaals, zal deze liefde ook in absolute volmaaktheid en zuiverheid beleefd worden. De liefdesrelatie van Eduard en Julia is niet toevallig tot stand gekomen. In de eerste plaats vertonen Eduard en Julia een hoge mate van zielsverwantschap. Beiden behoren ze tot de zieleadel: ze beminnen de deugd, ze zijn diep religieus, hun gevoelsleven is zeer verfijnd. Deze zielsverwantschap schept een bijzondere band, temeer daar ze beiden leven tussen minder fijnbesnaarde wezens. Bovendien is hun liefde uniek en door God voorbestemd. Er is voor Eduard maar één Julia, voor Julia maar één Eduard. Gods Voorzienigheid bepaalt òf, en zo ja, waar en wanneer verwante en voorbestemde zielen elkaar op aarde zullen ontmoeten. Vindt die ontmoeting eenmaal plaats, dan is er sprake van liefde op het eerste gezicht - woorden zijn overbodig, een periode van kennismaking ook. Dit verklaart de onmiddellijke totstandkoming van hun relatie als Eduard en Julia elkaar in het nachtelijk bos ontmoeten: Onze bevende oogen ontmoetten elkander. - Spraakloos hieven onze harten het tederst gesprek aan, en de inspraak der Natuur verzekerde mij, dat julia het eenigste Meisje op den geheelen aardbodem was, dat mij gelukkig kon maken. - Hoe gemaklijk verstaan zich twee harten, die op dezelfde wijze slaan! die de Natuur op den eigen [= zelfde] toon stemde!Ga naar voetnoot2 De aardse liefde vindt haar vervolmaking in de voortzetting ervan na dit leven. Dit is een troostrijk vooruitzicht, ook wanneer verwante zielen op aarde geen liefdesrelatie kunnen verwezenlijken, bijv. omdat de ouders een huwelijk in de weg staan, of doordat een van de gelieven vroegtijdig sterft. Een dergelijke opvatting veronderstelt dat men elkaar in het hiernamaals opnieuw ontmoet en herkent. De vraag of men elkaar in de hemel zou ‘wederzien’ hield in Feiths tijd de gemoederen sterk bezig. Voor sommigen deed de wens ernaar afbreuk aan het voorrecht van de allesver- | |
[pagina 23]
| |
vullende zaligheid om in Gods nabijheid te mogen verkeren. Voor anderen was er geen hemelse gelukzaligheid denkbaar als die niet gedeeld zou worden met dierbare vrienden en verwanten.Ga naar voetnoot3 Het is duidelijk dat Eduard en Julia de laatste mening toegedaan zijn; de ‘geestelijke’ die Eduard na Julia's dood komt bezoeken, is dat evenwel niet, waarop Eduard belijdt: ‘ach! zo ik dwale, misgun mij deeze dwaling niet - met haar ontneemt gij mij alles’ (p. 159). Dit ‘alles’ is geen overdrijving: de hele relatie van Eduard en Julia staat in het teken van het persoonlijk weerzien en gezamenlijk voortleven in het hiernamaals.Ga naar voetnoot4 Merkwaardigerwijs wordt zelfs de indruk gewekt dat de liefde tot Julia belangrijker voor Eduard is dan de liefde tot God, en het hiernamaals veeleer een plaats om met Julia gelukkig te worden, dan om in Gods nabijheid zalig te zijn. Hij noemt de eeuwigheid zonder Julia ‘een ijdelgapend ruim’, de onsterfelijkheid zonder Julia ‘een straffende last’ (p. 116). | |
De godsdienstIn de Werther-episode wordt de liefde omschreven als: ‘het hoogste geluk op deeze waereld - en de beste toebereiding tot dat eener toekomende’ (p. 121). Volgens de opvattingen die in de Julia naar voren komenGa naar voetnoot5, is het aardse leven slechts een voorbereiding op het leven in het hiernamaals: het heeft geen eigen waarde, het is ‘ijdel’. Menselijke activiteiten zijn alleen dan niet ijdel, indien ze gericht zijn op het leven na de dood. Het aardse bestaan wordt in de Julia dan ook aangeduid als: ‘dit traanendal’, een ‘hobbeligen weg’, ‘de zaaitijd’, ‘deeze akelige wildernis’, ‘deeze | |
[pagina 24]
| |
rampwoestijn’, een ‘rampspoedigen doortocht’, ‘een van bitterheid en vreugde gemengde afmattende droom’, ‘deeze beneden waereld’, ‘deeze valleie der ellende’ en ‘deeze korte zandwoestijn’. Aan het proces van voorbereiding kan men een Goddelijke en een menselijke kant onderscheiden. Gods Voorzienigheid bepaalt 's mensen lot: geluk en ongeluk, vreugde en lijden, worden door Hem beschikt. Niet uit blinde willekeur, maar als uitvloeisel van zijn Goddelijk plan dat gericht is op het uiteindelijk heil van de mens. De mens dient zich volledig te onderwerpen aan de Voorzienigheid - ook al begrijpt hij deze niet, of ervaart hij die zelfs als onrechtvaardig. Iedere vorm van twijfel of opstandigheid, van ‘morren’, is zondig, doet afbreuk aan de voorbereiding en brengt aldus het eeuwig leven in gevaar. Aanvaarding van de Voorzienigheid, door berusting, is de grootste deugd, omdat dit blijk geeft van het juiste vertrouwen in God. Door deze en andere deugden na te leven neemt de mens bewust deel aan dit voorbereidingsproces. De ontwikkeling van de liefdesrelatie van Eduard en Julia is evenzeer aan de Goddelijke Voorzienigheid onderworpen. De beproevingen van hun liefde zijn beproevingen van de Voorzienigheid en daarmee momenten uit het voorbereidingsproces, het proces van de vervolmaking van Eduard en Julia. Daarbij staat overigens de ontwikkeling van Eduard centraal. Julia benadert - in zijn ogen - reeds de op aarde bereikbare volmaaktheid. Zij wordt dan ook bij voortduring met een engel vergeleken. Hoewel zij ook haar menselijke zwakheden heeft, lukt het haar veel gemakkelijker om de beproevingen te doorstaan. Haar rol wordt dan ook steeds meer: mee te werken aan Eduards vervolmakingsproces. Na haar dood, tenslotte, bereikt Eduard de volledige aanvaarding van Gods beschikking. De beproevingen door de Voorzienigheid beginnen reeds in het derde hoofdstuk (Het belang): Julia's vader wenst voor haar een andere man, iemand die zich alleen door zijn bezit (‘goud’) kwalificeert. De fysieke aspecten van de liefde zijn daarmee voor Eduard en Julia uitgesloten. In hun desondanks voortgezette ontmoetingen troosten zij zich noodgedwongen met bespiegelingen over het geluk dat hun in het hiernamaals te wachten staat. Dat zij daarbij hun vervolmaking overschatten, blijkt als Eduard bij het bezoek met Julia aan de grafkelder zegt: | |
[pagina 25]
| |
julia! zo wij in het zelfde oogenblik stierven - reeds wonnen wij bij onze verwisseling. Reeds zijn wij sterker vermaagschapt aan de eeuwigheid dan aan den tijd. (p. 94) Het onmiddellijk volgende Fragment toont evenwel, hoezeer zij nog aan het aardse gebonden zijn: op een van hun ontmoetingen in hun geliefde dennenbos komt hun deugd (in de zin van kuisheid) in gevaar. Eduard lijkt zichzelf te vergeten en Julia lijkt meegaand, totdat ... het woord ‘onsterflijkheid’ valt. Het besef dat ze gevaar lopen de onsterfelijkheid te verspelen - sexualiteit buiten het huwelijk gold immers als zware zonde - brengt hen tot bezinning. Julia's reactie op het voorval luidt: ‘vertrouwen wij minder op onze deugd om haar zekerer te bewaren’. Alleen door de wel zeer radicale maatregel van een fysieke scheiding kan deze deugd veilig gesteld worden. Het gedwongen afscheid maakt Eduard diep ongelukkig en doet hem sterk twijfelen aan de Voorzienigheid. Hij luistert voornamelijk naar de stem van zijn emoties (‘driften’)Ga naar voetnoot6 en niet naar die van rede en godsdienst. Rede en godsdienst leren immers de suprematie van de zielsliefde die geen lichamelijk contact nodig heeft. De betekenis van lichamelijke liefde wordt weliswaar niet ontkend, de sexualiteit niet afgewezen, maar wel wordt uitdrukkelijk gesteld dat deze de minste is en dat het lichaam eens ‘een prooi van 't gewormte’ zal zijn. Het geval Werther brengt een scherper inzicht in de situatie van Eduard en Julia. Werther lijdt door een op aarde niet te verwezenlijken liefde (zie hierna hfdst. 8). Zijn enige troost is het denkbeeld ‘zijn Engel’ in het hiernamaals zuiver te kunnen beminnen, daarom ziet hij het graf als toevlucht. Zijn toestand gaat snel achteruit; hij overlijdt met Eduard aan zijn sterfbed. Eduards ‘bedenkingen’ tegen de Voorzienigheid nemen door de levensloop van zijn ‘lotgenoot’ Werther nog toe. ‘Welke eene waereld is de onze!’, roept hij uit, Zo veele ellendelingen alom, die alle de Voorzienigheid voor hun lot zouden gezegend hebben - die alle voortreffelijke menschen zouden geworden zijn - indien geen onzichtbaar geweld hen uit den kring geweerd had, daar ze in behoorden, daar hun waar geluk en grootheid in rond zweefde! (p. 123). | |
[pagina 26]
| |
In het hoofdstuk getiteld De Voorzienigheid wordt door Julia hun beider situatie als het ware geanalyseerd. Beiden hebben ze de Voorzienigheid beschuldigd, ‘gelasterd’, zonder haar doelwit te kunnen doorzien. Het rampzalig lot van Werther heeft Julia echter de ogen geopend; klaarblijkelijk heeft de tragiek van Werther, die door zijn geliefde verstoten was, haar tot het besef gebracht hoe veel reden tot dankbaarheid Eduard en zij nog hadden, en hoe weinig zij in staat waren Gods grote plan te doorgronden: ‘Mooglijk is het enkele goedheid, Eduard! daar wij nu niet dan strengheid zien’. De Werther-episode heeft daarmee het karakter van een exempel in een exempel, en op grond van haar nieuw verworven inzicht spoort Julia Eduard aan ‘den grooten Bestuurer van onze noodlotten’ te aanbidden, ook wanneer een mens ‘niets dan willekeurige onrechtvaardigheid’ meent te zien. Julia geeft hiermee blijk van het feit dat zij haar worsteling te boven is, en bereid is de Voorzienigheid te aanvaarden. Een bijzonder belangrijk moment in haar voorbereidingsproces! Zij is er nu van overtuigd dat God uiteindelijk hun geluk beoogt, en dat verzet tegen Zijn beschikkingen God mogelijk zal nopen tot hardere maatregelen: Dwingen wij hem [God] door onze hardnekkigheid niet, om het [nl. ons geluk] op eene voor ons pijnelijker wijze te bereiken - Onze scheidinge is die des Doods nog niet! (p. 132). Deze waarschuwing blijkt een voorspelling. Julia sterft juist op een moment dat de situatie zich ten goede keerde en de Voorzienigheid ogenschijnlijk op Eduards aards geluk doelde, nu Julia's vader een huwelijk met Eduard niet langer in de weg zou staan. Uit de langdurige en ernstige crisis die het gevolg is van Julia's sterven, komt Eduard tenslotte gelouterd te voorschijn (hfdst. De kalmte). Dat een en ander niet zonder zware strijd gegaan is, blijkt uit Eduards geruststelling tot Alcestes, waarmee De kalmte aanvangt. Vreesde Alcestes opnieuw verzet tegen God, bijvoorbeeld door zelfmoord? Hoe het zij, ‘de storm, die door mijne ziel gierde, is bedaard’, schrijft Eduard. Godsdienst en Rede hebben de driften overwonnen. Hij schikt zich naar Gods wil en is nu gereed om te sterven. Hij zal zich daartoe in een gepaste omgeving terugtrekken en neemt afscheid van Alcestes en van de wereld. In een vervallen slot, waar alles vergankelijkheid predikt, wacht hij de eeuwigheid af, waarin wat nu onvoltooid en onvolmaakt was gebleven, zijn liefde voor Julia, vervuld zal worden. | |
[pagina 27]
| |
Zo beëindigt Eduard zijn pelgrimstocht door dit tranendal. Dankzij zijn reisgenote Julia heeft hij zijn moeilijke tocht kunnen volbrengen. Julia verpersoonlijkt de liefde die zonder deugd en godsdienst - in de zin van: vertrouwen in de Goddelijke Voorzienigheid - niet denkbaar is. Eduard formuleert het aldus (in Aan de Maan): ‘ik zag dat deugdzaam te zijn, het eenig middel ware om gelukkig te zijn, en - Gij zelf [God] schonkt mij de Liefde tot Leidsvrouw’. Mogelijk is het deze rol als leidsvrouw die verklaart waarom het verhaal Julia's naam als titel draagt. | |
De deugdJulia is een deugdheldin; tijdens haar aardse leven is ze reeds bijna ‘verengeld’. Eduard bemint weliswaar de deugd, maar moet blijven strijden voor zijn deugdzaamheid. De deugd - men hoeft waarlijk niet zeer belezen te zijn in 18e-eeuwse literatuur om te beseffen hoezeer dit begrip onze voorouders bezighield. In romans, in spectatoriale tijdschriften, in reeksen verhandelingen en beschouwingen, telkens weer komt men opwekkingen tot en verheerlijkingen van de deugd tegen. Wat verstond men er onder? De buitengewoon populaire Duitse moralist Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769), die ook in Nederland zeer veel gelezen werd, noemt als belangrijkste deugden: Ehrfurcht und Liebe gegen Gott; Mässigung und Beherrschung seiner Begierden; Gerechtigkeit und Liebe gegen die Menschen, unsre Brüder; Fleiss und Arbeitsamkeit in seinem Berufe; Gelassenheit und Geduld im Unglücke; Demut, Vertrauen auf die göttliche Vorsehung, und Ergebung in ihre Schicksale.Ga naar voetnoot7 Julia leeft volgens deze deugden: ze heeft God lief; ze weet door rede en godsdienst haar begeerten en hartstochten te beheersen; zij verzaakt haar naastenliefde niet en helpt ondanks haar rendez-vous met Eduard, eerst een oude man; zij gehoorzaamt bovendien haar vaders verbod om met Eduard te trouwen; zij leert veel eerder dan Eduard de ‘rampen’ te aanvaarden en op Gods voorzienigheid te vertrouwen. Eduard moet tot het laatste toe strijden om zijn ‘driften’ te beheersen. | |
[pagina 28]
| |
Zijn opstandigheid tegen de Voorzienigheid wordt volgens Julia soms zelfs lasterlijk. Maar zijn strijd eindigt in een volledige erkenning van de deugdzaamheid. Als een tweede Elckerlyc roept hij, gereed om te sterven, uit: ‘Gij, reine, ongeveinsde Deugd! gij alleen staat uwe lievelingen bij, als hun alles begeeft’, en hij vervolgt berustend: ‘zoude ik in deeze korte zandwoestijn voor u niet wandelen?’ p. 167). Opmerkelijk is overigens wel dat in de Julia één aspect met betrekking tot de deugd overweldigend domineert, namelijk de kuisheid. De opvattingen dienaangaande zijn rigoureus: wanneer nog niet in de echt verbonden gelieven ook maar eenmaal toegeven aan een opwelling van wellust, zetten ze niet minder dan hun eeuwig heil op het spel. De verzoeking (in het hfdst. Fragment) krijgt dan ook verregaande consequenties: Julia besluit dat Eduard en zij de omgang dienen te verbreken. Dit blijkt in te houden dat Eduard ver op reis gaat, zodat er slechts schriftelijk contact mogelijk blijft. Het genot van één enkel ogenblik mag het eeuwigdurend zuivere genieten niet in de waagschaal stellen. Dit kuisheidsbeginsel vormt een van de idealen van de in de loop van de 18e eeuw tot ontwikkeling komende nieuwe burgermoraal. Hierin wordt nadrukkelijker dan tevoren het gezin als ‘het fundament van de samenleving’ beschouwd, en de voor- en buitenechtelijke erotiek en sexualiteit veroordeeld. De sexualiteit binnen het huwelijk wordt voornamelijk geaccepteerd in functie van de voortplanting.Ga naar voetnoot8 In die zin wordt deze ‘aandrift’ dan ook in de Julia aanvaard: de Schepper heeft die ‘tot de wigtigste einden’ (nl. de voortplanting) in de mens aangebracht (p. 101). De enige door Gellert genoemde deugd die in de Julia in het geheel geen rol speelt, is ‘Fleiss und Arbeitsamkeit in seinem Berufe’. De maatschappelijke achtergrond van de romanpersonages blijft zo vaag, dat we van een beroep van Eduard niets te weten komen. Wel wordt eenmaal medegedeeld dat Eduards lijden hem ongeschikt maakt voor ‘de Maatschappij’, voor ‘de zaamenleving’, maar meer komen we niet aan de weet. Na de dood van Julia deelt Eduard aan Alcestes mee dat hij ‘voor de Maatschappij’ verloren is, dat hij zich terugtrekken zal in een eenzaam dal om te ‘kwijnen’. Het is niet toevallig dat Feith juist op dit punt fel aangevallen is, en dat hem verweten is dat de sentimentele gevoeligheid | |
[pagina 29]
| |
mensen onmaatschappelijk zou maken - en dus ondeugdzaam. Enkele jaren later schrijft Feith een gedicht De kerkhof, dat sterk herinneringen aan de Julia oproept.Ga naar voetnoot9 Hier evenwel stelt de hoofdpersoon zich na de dood van zijn geliefde Julia nadrukkelijk in dienst van de medemens. Het is of Feith daarmee de onmaatschappelijkheid van Eduard heeft willen corrigeren. |
|