Julia
(1982)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
3 Het sentimenteleOver de Julia spreken betekent spreken over dat merkwaardige verschijnsel aan het eind van de achttiende eeuw dat men het sentimentele of sentimentalisme noemt, en waarbij meestal in de eerste plaats gedacht wordt aan treurende geliefden, beken van tranen, nachtelijke grafbezoeken. Niet geheel ten onrechte, maar dit zijn slechts uiterlijke verschijningsvormen; het zou wel erg gemakkelijk zijn op grond hiervan het sentimentele af te doen als niet meer dan een wat ongezonde voorkeur voor somberheid en smart. Maar ook de gangbare verklaring van het sentimentele als te verontschuldigen reactieverschijnsel op het kille rationalisme van de eerste helft van de eeuw is weinig bevredigend.Ga naar voetnoot1 De ontoereikendheid ervan blijkt reeds uit de positieve waardering voor de rede zoals die ook in een werk als de Julia doorklinkt (zie bijv. p. 101, r. 38-39, en p. 134, r. 112-115). In de tweede helft van de 18e eeuw wilde men allerminst het verstand in discrediet brengen, en evenmin had men in de eerste eeuwhelft gevoelsuitingen verworpen. In feite is het zo dat men de gehele eeuw door grote belangstelling had voor het juiste evenwicht tussen de verstandelijke en de emotionele vermogens van de mens. Talloze verhandelingen en beschouwingen zijn hieraan gewijd. Evenwicht is inderdaad het sleutelwoord, niemand opteerde voor het een ten koste van het ander. Rede en gevoel werden beschouwd als elkaar aanvullende menselijke vermogens: de rede verlicht de mens, het gevoel bezielt hem. Wel is het zo dat er in de loop van de eeuw in West-Europa een tendentie zichtbaar wordt grote waarde toe te kennen aan subtiele, delicate gevoelens. Hoewel de verschijnselen per land aanzienlijk kunnen verschillen en ook binnen een land sterk uiteenlopen, was er een gemeenschappelijke opvatting dat een verfijnde emotionele vatbaarheid de mens in staat stelde het bestaan intensief en verheven te ervaren: ‘le sentiment de l'existence’ met een bekend woord van Jean-Jacques Rousseau. Het stelde de mens ook in staat zich scherper bewust te zijn van zijn morele plichten, zodat naarmate hij zijn gevoel meer verfijnde, | |
[pagina 14]
| |
hij als mens in waarde steeg. De mens diende dus in deze visie zijn sensitiviteit naar vermogen te ontwikkelen, echter niet ten koste van zijn verstandelijk oordeel, maar veeleer met behulp daarvan. Tegen een dergelijk ideëel streven had niemand op zichzelf bezwaar, maar wel werd als gevaar ervan gezien dat het gewenste evenwicht tussen gevoel en verstand verstoord kon worden, en dat de cultivering van de gevoelsverfijning gemakkelijk kon leiden tot dweperij of ook tot huichelarij. De vraag was: hoe ver kan men gaan met het gevoel te verfijnen? De opvattingen daarover verschilden in principe slechts gradueel; in de debatten over het onderwerp vond echter een polarisatieproces plaats waarbij de standpunten vertekend werden tot: gevoel contra verstand. In Nederland was Feith met zijn romans ongewild de aanleiding tot een dergelijke toespitsing van de tegenstellingen. Weliswaar waren er in de jaren vóór 1783 al wel stukjes lyriek en prozaschetsen verschenen die men als hypergevoelig zou kunnen karakteriseren, maar nog nooit was in ons land de gevoelsverfijning zo nadrukkelijk gethematiseerd als in de Julia, en zeker niet in een roman. Daarbij komt dat de Julia een buitengewoon succesrijk boek was, en deze bijval - waarvan het zeker niet ondenkbaar is dat die af en toe een wat dweperig karakter heeft gehad - zal het bezadigder deel der natie met enige zorg vervuld hebben. Bovendien wierp Feith zich in een aantal beschouwingen die hij schreef ter verdediging van zijn romans, op tot theoretisch pleitbezorger van de gevoelsverfijning. Dit alles maakte hem tot het mikpunt bij uitstek van allen die daarin een gevaar zagen. Tot nog toe is er in dit summiere historische overzicht steeds gesproken in termen als gevoelsverfijning en dergelijke. Juist in de jaren rond het verschijnen van Julia duikt er een nieuw woord op in het Nederlandse spraakgebruik: sentimenteel. De betekenis ervan ligt aanvankelijk nog niet helemaal vast, en in ieder geval wordt er niet meteen de negatieve gevoelswaarde aan toegekend die het woord nu heeft. Zo is bijvoorbeeld rond 1780 een ‘sentimentele wandeling’ een wandeling die aanleiding geeft tot fijnzinnige overpeinzingen. Al gauw gaat men echter de tendens tot gevoelsverfijning met ‘het sentimentele’ aanduiden, en de houding die men ten opzichte daarvan inneemt bepaalt de positieve dan wel negatieve waarde die men aan het woord toekent. Zo kan Feith zelf belijden het sentimentele met hart en ziel te zijn | |
[pagina 15]
| |
toegedaan. In de Julia komt het woord nog niet voor, maar in zijn in 1787-1789 verschenen beschouwingen over zijn romans verdedigt hij met zoveel woorden het sentimentele karakter ervan.Ga naar voetnoot2 Ook gebruikt hij daar de term sentimenteel voor de specifieke verheven gevoeligheid van mensen als Eduard en Julia. Als equivalent geeft hij ‘gewaarwordelijk’; klaarblijkelijk bedoelt hij daarmee dat een sentimenteel mens bijzonder vatbaar is voor aandoeningen, het tegendeel dus van bot en dikhuidig. Ons woord ‘sensitief’ komt waarschijnlijk het dichtst in de buurt. Niet iedereen, zo betoogt Feith, is even sentimenteel, en dit verklaart volgens hem dat sommigen zijn romans overdreven vonden: Ik heb reeds meermaalen toegestemd, dat elke gewaarwording aan een' Lezer romanesk [= onecht, geaffecteerd] en geoutreerd [= overdreven] voor moet komen, zo dra ze uit een' hooger graad van gevoel geboren is, dan hij bezit.Ga naar voetnoot3 Naar Feiths overtuiging was de mensheid in te delen naar graden van fijngevoeligheid. Slechts zeer weinigen bezaten de werkelijke verfijnde en verheven gevoeligheid die hij met sentimenteel aanduidde. Waardoor onderscheidden zich deze uitverkorenen? Zeer kort samengevat waren zij zich intenser van het bestaan bewust, waren zij onderhevig aan meer en dieper treffende gewaarwordingen dan de gevoelloze menigte. De sentimentele mens - de voorbeelden zijn van Feith zelf - kon de kosmos beleven in een zandkorrel, de grootheid der natuur ervaren in het nietigste insect (zoals Eduard vreugde beleeft aan ‘het minste vliegje, dat voor zijne ogen wemelde, de kleenste tor die in zijne schaduw snorde’). Sentimentele mensen, mensen met subtiele gevoelens, leefden daarmee in Feiths visie op een verhevener plan dan de rest, de ‘gevoelloozen’. Uit hun emotionele ontvankelijkheid vloeide voort dat ze enerzijds meer vatbaar waren voor geluksbelevingen, maar anderzijds ook kwetsbaarder voor verdrietelijkheden. Kenmerkend is hoe Eduard het relaas begint van zijn ontmoeting met de eveneens gevoelige Werther: | |
[pagina 16]
| |
Ik vond hier onder eene geheele schaare van gevoellooze menschen één gevoelig hart - o hoe duur heeft deszelfs bezitter zijn voorrecht moeten betalen!Ga naar voetnoot4 Deze kwetsbaarheid legt dat waas van treurnis over de sentimentele literatuur waardoor die bij andersvoelenden reacties van weerzin of spot opriep. Dit temeer daar de sentimentele helden en heldinnen niet zelden hun smart lijken te cultiveren, omdat die immers tevens het besef van de eigen gevoeligheid opwekt. Zo krijgen het lijden en de melancholie iets aangenaams - ‘zoete melancholie’, ‘wellustige droefgeestigheid’ zijn sleutelwoorden in de sentimentele belevingswereld. Daar komt nog bij dat de meeste sentimentele geschriften sterk religieus getint waren, waarbij het besef van aardse tegenspoed en vergankelijkheid zwaar werd aangezet om te sterker te contrasteren met de eeuwige gelukzaligheid die de mens te wachten staat in het hiernamaals. In het volgende hoofdstuk, over de essentie van de Julia, gaan we hier nader op in.
De Julia werd, zoals gezegd, naderhand door Feith gekarakteriseerd als een sentimentele roman, en daarmee bedoelde hij meer dan alleen dat de roman sentimentele hoofdpersonen had. In zijn omschrijving stelt hij: en dan versta ik door sentimenteele schriften dezulken, in welken eigen gewaarwordingen uitgedrukt en door eenen stijl, die meer tot het hart en tot de verbeeldingskragt dan tot het verstand spreekt, zodaanig uitgedrukt worden, dat ze in de ziel van den Lezer overgaan en daar eene tedere, soortgelijke gevoeligheid verwekken. Wanneer men dit tot eene Roman gelieft te bepaalen, dan zal eene sentimenteele geschiedenis eene zoodaanige zijn, waarin de voorvallen aan de gewaarwordingen ondergeschikt zijn, en in dewelke men meer de aandoeningen beschrijft, die de Persoonaadjen, welke men ten tooneele voert, ondervinden, dan de gebeurtenissen van hun leven.Ga naar voetnoot5 Feith acht derhalve sentimentele literatuur gekenmerkt door twee eigenschappen. Ten eerste drukt de schrijver er eigen gewaarwordingen in uit, waarmee bedoeld wordt gewaarwordingen die authentiek zijn. Hij heeft, met andere woorden, het beschrevene als het ware doorleefd, en niet koeltjes achter de schrijftafel verzonnen. In de tweede plaats uit hij zich in | |
[pagina 17]
| |
een stijl die meer tot het hart en de verbeeldingskracht van de lezer spreekt dan tot diens verstand - de schrijver zet geen betoog op maar wil de lezer emotioneel raken. Het resultaat zal moeten zijn dat de lezer net zulke gewaarwordingen beleeft als de schrijver zelf ervoer. Als het om een roman gaat houdt dit volgens Feith in dat het meedelen van de verhaalgebeurtenissen slechts in dienst staat van het weergeven van het emotionele leven van de personages. Voor een juist inzicht in de literair-esthetische opvattingen die ten grondslag liggen aan de Julia is dit een buitengewoon belangrijke en verhelderende passage. In wezen worden in de sentimentele roman zoals die Feith voor ogen staat, bekende elementen van de roman sinds Richardson zeer consequent doorgevoerd. De zedekundige strekking is geformuleerd in de doelstelling een tedere gevoeligheid, d.w.z. de sentimentele delicate en verheven gevoelens, bij de lezer op te wekken. Feith hoopte op die manier met zijn romans een gunstige invloed te kunnen uitoefenen op de samenleving. Interessanter nog is dat met zoveel woorden aan het weergeven van de belevingen van de personages voorrang wordt gegeven boven het memoreren van hun belevenissen. Met een dergelijke radicale keuze voor gewaarwordingen ten koste van gebeurtenissen vertegenwoordigt Feith vermoedelijk een uniek standpunt in de Europese romanopvattingen van die jaren. Die zware nadruk op de gevoelens en op de echtheid daarvan vormde Feiths esthetisch credo. Dit betekent dat ook de artistieke waarde van de sentimentele roman in het citaat impliciet wordt verdedigd. Het uitdrukking geven aan authentieke gevoelens was voor hem - zoals blijkt uit talloze plaatsen in de Brieven over verscheiden onderwerpen - hèt waarmerk van alle grote kunst. En in de ‘meer tot het hart en tot de verbeeldingskragt dan tot het verstand’ sprekende stijl, heeft hij getracht de nuances van het gevoelsleven te verwoorden. Klaarblijkelijk schoot hier zijns inziens de alledaagse taal tekort. Het resultaat is een experiment met een ‘taal voor 't gevoel’, die gekenmerkt wordt door een specifieke woordkeuze en beeldspraak, individuele betekenisnuances, emfatisch hoofdlettergebruik, suggestieve interpunctie (zie hfdst. 5: Stijl). Kortom: én ethisch én esthetisch had Feith hoge aspiraties met de Julia. Wij zien uit Feiths omschrijving ook hoe hij beoogt het contact tussen de sentimentele schrijver en de even sentimentele lezer zeer nauw aan te halen: | |
[pagina 18]
| |
de schrijver geeft eigen, persoonlijk doorleefde gewaarwordingen gestalte in de belevingen van de personages, de lezer identificeert zich met de personages en ervaart zo de gewaarwordingen van de schrijver. Deze toespitsing vergt een zeer grote mate van overeenstemming in de ervarings- en belevingswereld van de lezer met die van de schrijver. De sentimentele schrijver schrijft voor een kleine kring van lezers die vatbaar zijn voor dezelfde verheven aandoeningen. Feith besefte, zoals we straks al zagen, dat zijn werk op minder gevoeligen niet de gewenste uitwerking zou hebben, en dat die de verhevenheid als overdrijving zouden beleven. Vergelijk ook wat gezegd wordt in de opdracht Aan Mevrouwe***: Aan wie zal mijn Schilderij behagen? - Aan Sophie? ja! en aan die weinigen, die haar gelijken, die zulk een schoon, gevoelig, hart in haaren boezem dragen. (p. 74) Deze vooronderstelling dat spontaan aan het papier toevertrouwde verfijnde gevoelens zonder mankeren bij de fijngevoeligen zouden resoneren, en dat indien deze weerklank niet plaatsvond de ziel van de lezer klaarblijkelijk te grofbesnaard was, is enigszins naief: in wezen wordt hiermee eenvoudigweg de eigen smaak verheven tot onaantastbare norm.Ga naar voetnoot6 Toch moet men Feith op grond van deze elitair klinkende opvattingen niet misverstaan. Hij geloofde in het sentimentele als een verheven opdracht, het sentimentele activeerde in zijn visie het allerbeste in de mens. En ofschoon hij zichzelf natuurlijk als sentimenteel beschouwde, was zelfingenomenheid hem vreemd; integendeel, steeds betoonde hij zich de bescheidenheid zelve.
Uit Feiths beschouwingen over zijn romans blijkt dat het fragmentarische in de geschiedenis van Eduard en Julia, de vaagheid ervan, en ook de soms lyrische stijl, onmiddellijk voortvloeien uit zijn opvattingen omtrent het wezen van sentimentele literatuur. Het is zeker niet ondenkbaar dat een getalenteerder schrijver op basis van dergelijke inzichten belangrijke werken had gecreëerd. Toch kan men bij de Julia moeilijk van méér spreken dan van een ongetwijfeld interessant maar niet zeer geslaagd experiment. De gevoelens mogen authentiek zijn, de scala ervan is te beperkt om een | |
[pagina 19]
| |
hele roman te kunnen dragen. De stijl is zeer veel persoonlijker en rijker dan de Nederlandse lezers destijds gewend waren (vergelijk de getuigenissen van tijdgenoten in hfdst. 9), maar blijft door een voortdurend streven naar maximaal effect niet vrij van retoriek. Ook bij de grootst mogelijke welwillendheid moet men erkennen dat Feith te veel emotionele opgeschroefdheid geeft en te weinig nuances om de belevingswereld van Eduard en Julia geloofwaardig te maken. Het voortdurende dadenloze zelfbeklag van Eduard, zijn dikwijls wel erg pathetische ontboezemingen, de vele emotioneel suggestieve maar storend onwerkelijke voorvallen, de merkwaardige ‘competitie’ wie het ongelukkigste is - dit alles zal bij de sympathetische lezer de juiste gevoelige snaren hebben geraakt. Echter, bij wie de Julia iets gekoelder leest verstoort het juist het meeleven. Stellig heeft het boek - gezien het succes ervan - bij een aantal geestverwanten van Feith de bedoelde delicate stemmingen opgeroepen, maar het is allerminst verwonderlijk dat het tegelijkertijd al tot vrij heftige reacties aanleiding gaf, en dat latere lezers er heel weinig affiniteit mee hadden en hebben. De weg die Feith met de Julia insloeg liep dood. Trouwens zijn tweede roman, Ferdinand en Constantia, was, zoals gezegd, al minder ‘louter sentimenteel’ in die zin dat het verhaal concreter is en minder fragmentarisch verteld wordt. En afgezien van E.M. Post en van enkele weinig betekenende sentimentele epigonen zijn de Nederlandse romanciers een meer realistische weg ingeslagen. Bovendien kwam de cultus van het verfijnde gevoel (en daarmee het woord sentimenteel) allengs sterker in een kwade reuk te staan. Als voornaamste bezwaar bracht men er tegenin dat gevoelsverfijning eerder tot een te grote psychische kwetsbaarheid, tot onmaatschappelijkheid, egocentriciteit of zelfs hypocrisie leidde dan tot veredeling van de samenleving. De Julia gaf zeker voedsel aan dit verwijt; Julia's hulp aan een oude man is de enige maatschappelijke daad in het hele werk, en daarmee krijgt Feiths claim (in zijn verdediging) dat de hoge zedelijke opvattingen van de sentimentele mens de samenleving alleen maar ten goede konden komen, in zijn romans op wel zeer twijfelachtige wijze gestalte. Nog tijdens Feiths leven raakte de Julia in vergetelheid. Zijn latere werk werd zowel door zijn tijdgenoten als door hemzelf veel hoger aangeslagen. Dit alles neemt niet weg dat als markant voortbrengsel van de tijdelijk populaire sentimentele tendenties, als poging om nieuwe mo- | |
[pagina 20]
| |
gelijkheden van de roman te verkennen, en als stilistisch experiment, de Julia alleszins de aandacht verdient van lezers die belang stellen in de ontwikkelingsgang van onze letterkunde. |
|